feestdag - zelfstandig naamwoord
uitspraak: feest-dag
1. dag waarop feest gevierd wordt
♢ de dag dat Jimmy slaagt, is een feestdag
2. jaarlijks terugkerende gedenkdag
♢ eerste en tweede paasdag zijn feestdagen
1. christelijke feestdagen
[als christenen iets gedenken]
2. een vaste feestdag
[die elk jaar op dezelfde datum valt]
3. een veranderlijke feestdag
[die elk jaar op een andere datum valt]
Zelfstandig naamwoord: feest-dag
de feestdag
de feestdagen
Gepubliceerd op 14-11-2017
feestdag
betekenis & definitie