Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

dag

betekenis & definitie

dag - zelfstandig naamwoord

1. tijd van middernacht tot middernacht, 24 uur
♢ welke dag is het vandaag?
1. als de dag van gisteren
[alsof het gisteren gebeurd is]
2. dag in, dag uit
[steeds, iedere dag]
3. ze loopt op alledag
[ze kan elk moment bevallen]
4. op zijn oude dag
[toen hij al oud was]
5. van de ene dag op de andere
[heel plotseling]
6. bij de dag leven
[niet nadenken over de toekomst]
7. de dag voor je duurt soms langer dan het leven achter je (TB)
[de tijd gaat snel voorbij]
8. het gesprek van de dag zijn
[het meest besproken onderwerp]
9. zijn dagen zijn geteld
[hij gaat bijna dood]
10. heden ten dage
[tegenwoordig, in deze tijd]
11. sinds jaar en dag
[al heel lang]
12. tot in lengte van dagen
[nog heel lang]
13. een man van de dag zijn
[vlak voor zijn dood staan]
14. de dag des oordeels
[de laatste dag van de wereld]
15. overgaan tot de orde van de dag
[de gewone werkzaamheden weer gaan doen]
16. voor je oude dag zorgen
[sparen voor later]
17. ouden van dagen
[bejaarden]
18. pluk de dag!
[leef; geniet nu!]
19. vandaag de dag
[tegenwoordig]
20. je dag niet hebben
[niet kunnen doen wat je normaal kunt doen]
21. geen zorgen voor de dag van morgen
[maak je niet bezorgd over de toekomst]
22. men moet de dag niet prijzen voor het avond is
[het werk pas beoordelen als het klaar is]
23. voor de dag komen
[tevoorschijn komen]
2. tijd waarin het licht is
♢ het wordt al dag buiten
1. het is morgen weer vroeg dag
[we moeten vroeg op]
2. iets voor de dag halen
[het tevoorschijn halen]
3. goed voor de dag komen
[iets goeds presteren]
4. het is kort dag
[er is nog maar weinig tijd]
5. dag en nacht
[onophoudelijk]
6. een gat in de dag slapen
[lang uitslapen]
7. ermee voor de dag komen
[het zeggen]
8. voor dag en dauw
[heel vroeg]
9. een verschil van dag en nacht
[een groot verschil]

Zelfstandig naamwoord: dag
de dag
de dagen
het dagje

Tegenstellingen
nacht