excuseren - regelmatig werkwoord
uitspraak: eks-cu-se-ren
1. zeggen dat het je spijt
♢ hij excuseerde zich toen hij tegen haar aan botste
1. wilt u mij even excuseren?
[vindt u het goed dat ik even wegga?]
Regelmatig werkwoord: eks-cu-se-ren
ik excuseer
jij/u excuseert
hij/zij excuseert
wij/zij/jullie excuseren
ik/jij/u/hij/zij excuseerde
wij/zij/jullie excuseerden
hij heeft geëxcuseerd
Gepubliceerd op 14-11-2017
excuseren
betekenis & definitie