breed - bijvoeglijk naamwoord
1. met veel ruimte van zijkant naar zijkant
♢ deze straat is breed
1. een brede rug hebben
[veel kritiek kunnen verdragen]
2. een brede scheiding hebben (bij mannen)
[kaal zijn]
3. brede schouders hebben
[veel kunnen verdragen]
2. de genoemde breedte hebben
♢ het schip is drie meter breed
1. het is zo lang als het breed is
[het komt op hetzelfde neer]
3. van grote omvang, veel omvattend
♢ er wordt in brede kring over gesproken
1. wie het breed heeft, laat het breed hangen
[wie veel bezit, kan veel uitgeven]
2. het niet breed hebben
[arm zijn]
3. al lang en breed
[al lang]
4. het er lang en breed over gehad hebben
[uitgebreid besproken hebben]
5. voor een breed publiek
[van veel verschillende mensen]
6. het breed uitmeten
[overdreven voorstellen]
Algemene uitdrukkingen:
1. wij hebben het niet breed
[wij hebben niet veel geld]
2. wie het breed heeft, laat het breed hangen
[wie veel geld heeft, kan veel uitgeven]
Bijvoeglijk naamwoord: breed
... is breder dan ...
het breedst
de/het brede ...
iets breeds
Synoniemen
uitgebreid, uitgestrekt
Tegenstellingen
bekrompen, krap, nauw, smal
Gepubliceerd op 14-11-2017
breed
betekenis & definitie