boot - zelfstandig naamwoord
1. voertuig waarmee je vaart
♢ we zijn met een boot over de rivier gevaren
1. uit de boot vallen
[niet meer mee mogen doen]
2. we hebben de boot gemis
[we zijn er te laat voor]
3. hij houdt de boot af
[reageert terughoudend]
4. iemand in de boot nemen
[hem beetnemen]
5. in het huwelijksbootje stappen
[trouwen]
6. de boot is aan
[de narigheid is begonnen]
Zelfstandig naamwoord: boot
de boot
de boten
het bootje
Synoniemen
schip, schuit
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk