Synoniemen zoeken
Synoniem van boos
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
boos
boos - zeer ontstemd op iemand over iets. Een bepaling met 'op' (betreffende de persoon op wie men boos is) en/of 'over' (betreffende de zaak waarover men boos is) is niet verplicht. Kwaad en nijdig zijn synoniemen; in België: drollig. Gebelgd gebruikt men zonder een voorzetselbepaling waarin de betrokken persoon wordt genoemd; wel kan het een bepaling met 'over' hebben. Hetzelfde geldt voor verontwaardigd; dit heeft echter een extra betekenisaspect: men is boos over een onrechtvaardigheid, een onheuse behandeling en dergelijke. De informeel gebruikte uitdrukkingen op hoge benen en op hoge poten drukken ook verontwaardiging uit, maar worden gebruikt zonder welke voorzetselbepaling dan ook, maar met een bewegingswerkwoord als 'gaan', 'komen' en dergelijke: 'hij stevende op hoge poten op ons af'. Woedend betekent zeer boos, evenals furieus, verbolgen, rebels, razend en spinnijdig; in wat gedragen stijl ook vertoornd; in archaïstische stijl vergramd en in informele stijl woest, pisnijdig en witheet. Alleen predikatief gebruikt worden zo nijdig als een spin, duivels, des duivels, hels, gloeiend nijdig, buiten zichzelf van woede, dol van woede en laaiend. 'Woedend' en consorten kunnen worden gecombineerd met een 'op'-bepaling. Dit kan niet bij de synoniemen ziedend, rabiaat, schuimbekkend van woede en de archaïsmen gram en toornig. Giftig is ziedend en venijnig tegelijk. Plotselinge woede wordt uitgedrukt met driftig (zonder voorzetselbepaling) en, in België, met kort als kaf. Wie doldriftig is, heeft in zijn drift zijn bezinning verloren. De voorzetselbepaling is bij gebeten op verplicht. Deze heeft altijd betrekking op een persoon.
Zie verder: ontstemd.

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Boos
Boos wordt bij voorkeur gebezigd van personen. Het duidt een hoogen graad van zedelijke verdorvenheid aan (booze gedachten, een boosdoener, de Booze, een boos raensch). Het kan echter ook in den zin van toornig gebruikt worden (z. volg. art.). Boosheid gepaard met nijdigheid, een verlangen om anderen leed te doen, wordt aangeduid door kwaad. Iemand een kwaad hart toedragen. ,, Is een kwaad kreng; ik ken hem goed." Kwaad is eigenlijk hetgeen van boozen en slechten uitgaat. Slecht is eigenlijk effen, verder glad en eenvoudig; hieruit heeft zich de ongunstige beteekenis ontwikkeld, die het thans heeft, n 1. van zedelijk laag staande, of niet ontwikkeld en daardoor wat kwaad en ver¬keerd is teweegbrengende. Kwaad en slecht worden van zaken en van personen gezegd. Het eerste woord zegt meer dan de beide andere. Van kwaad tot erger. Hij ziet er slecht uit. Eene kwade tijding. Het is er erg (zeer treurig) mede gesteld. Erg heeft ook nog de beteekenis van zeer ziek. Hij ligt zeer erg.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
boos
boos - bijvoeglijk naamwoord
1. in slechte stemming waarvan je anderen de schuld geeft
♢ ik ben boos op Gerard
2. bedoeld om te benadelen of te kwellen
♢ in haar droom zag ze duivels en andere boze geesten
1. het boze oog
[eigenschap dat iemand met zijn blik bij anderen schade kan veroorzaken]
2. boze tongen beweren...
[kwaadsprekers beweren...]
Bijvoeglijk naamwoord: boos
... is bozer dan ...
de/het boze ...
Synoniemen
boosaardig, gemeen, kribbig, kwaad, kwaadaardig, kwaadwillend, kwaadwillig, laag, lelijk, min, minderwaardig, nijdig, vals, verbolgen, verstoord, vuil
Tegenstellingen
blij, blijmoedig, lief, opgeruimd, opgewekt, verheugd, vrolijk