bijten - onregelmatig werkwoord
uitspraak: bij-ten
1. je tanden ergens in zetten
♢ hij beet in de appel
1. gebeten zijn op iets of iemand
[boos zijn uit haat of jaloezie]
2. de gebeten hond zijn
[door iedereen afgewezen worden]
2. inwerken op de bovenlaag
♢ dat zuur bijt als het op je huid komt
Algemene uitdrukkingen:
1. die dingen bijten elkaar niet
[zijn niet tegenstrijdig]
Onregelmatig werkwoord: bij-ten
ik bijt
jij/u bijt
hij/zij bijt
wij/zij/jullie bijten
ik/jij/u/hij/zij beet
wij/zij/jullie beten
hij heeft gebeten
de/het/een gebeten ....
bijtend, bijtende
Gepubliceerd op 14-11-2017
bijten
betekenis & definitie