bespringen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: be-sprin-gen
1. met een sprong kunnen bereiken
♢ ik kan deze hoogte niet bespringen, hoor
2. zich met een sprong ergens op gooien
♢ de kat besprong de muis
3. geslachtsgemeenschap hebben
♢ de boer liet de merrie bespringen
Onregelmatig werkwoord: be-sprin-gen
ik bespring
jij/u bespringt
hij/zij bespringt
wij/zij/jullie bespringen
ik/jij/u/hij/zij besprong
wij/zij/jullie besprongen
hij heeft besprongen
Synoniemen
naaien, neuken, paren, tokkelen, vrijen, wippen
Gepubliceerd op 14-11-2017
bespringen
betekenis & definitie