argumenteren - regelmatig werkwoord
uitspraak: ar-gu-men-te-ren
1. redenen opsommen om gelijk te krijgen
♢ er werd in de vergadering goed geargumenteerd
Regelmatig werkwoord: ar-gu-men-te-ren
ik argumenteer
jij/u argumenteert
hij/zij argumenteert
wij/zij/jullie argumenteren
ik/jij/u/hij/zij argumenteerde
wij/zij/jullie argumenteerden
hij heeft geargumenteerd
argumenterend, argumenterende
Gepubliceerd op 14-11-2017
argumenteren
betekenis & definitie