agenderen - regelmatig werkwoord
uitspraak: a-gen-de-ren
1. als punt op de agenda zetten
♢ vandaag is de begroting geagendeerd
Regelmatig werkwoord: a-gen-de-ren
ik agendeer-
jij/u agendeer-t
hij/zij agendeer-t
wij/zij/jullie agenderen
ik/jij/u/hij/zij agendeer-de
wij/zij/jullie agendeer-den
hij heeft geagendeerd
de/het/een geagendeerde ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
agenderen
betekenis & definitie