Werkwoorden vervoegen
agenderen
Tegenwoordige tijd agenderen
Ik agendeer
Jij agendeert
agendeer jij?
U agendeert
Hij/Zij/Het agendeert
Wij agenderen
Jullie agenderen
Zij agenderen
Verleden tijd van agenderen
Ik agendeerde
Jij/U agendeerde
Hij/Zij/Het agendeerde
Wij agendeerden
Jullie agendeerden
Zij agendeerden
Voltooid deelwoord van agenderen
geagendeerd
Tegenwoordig deelwoord van agenderen
agenderend