afstromen - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-stro-men
1. naar beneden stromen
♢ de regen stroomt van het dak af
2. als een stroom van grote hoogte afdalen
♢ het volk stroomde van de berg af naar de kust
3. door de stroom weggevoerd worden
♢ hier stroomt jaarlijks veel grond af naar zee
Regelmatig werkwoord: af-stro-men
ik stroom af (... ik afstroom)
jij/u stroomt af (... jij afstroomt)
hij/zij stroomt af (... hij afstroomt)
wij/zij/jullie stromen af (... wij afstromen)
ik/jij/u/hij/zij stroomde af (... ik afstroomde)
wij/zij/jullie stroomden af (... wij afstroomden)
hij is afgestroomd
de/het/een afgestroomde ....
afstromend, afstromende
Gepubliceerd op 14-11-2017
afstromen
betekenis & definitie