adresseren - regelmatig werkwoord
uitspraak: a-dres-se-ren
1. ergens een naam en adres op schrijven
♢ deze brief is geadresseerd aan mijn vader
Regelmatig werkwoord: a-dres-se-ren
ik adresseer
jij/u adresseert
hij/zij adresseert
wij/zij/jullie adresseren
ik/jij/u/hij/zij adresseerde
wij/zij/jullie adresseerden
hij heeft geadresseerd
de/het/een geadresseerde ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
adresseren
betekenis & definitie