aansmeren - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-sme-ren
1. hem iets verkopen wat hij niet nodig heeft
♢ zijn broer heeft hem een computer aangesmeerd
Regelmatig werkwoord: aan-sme-ren
ik smeer aan (... ik aansmeer)
jij/u smeert aan (... jij aansmeert)
hij/zij smeert aan (... hij aansmeert)
wij/zij/jullie smeren aan (... wij aansmeren)
ik/jij/u/hij/zij smeerde aan (... ik aansmeerde)
wij/zij/jullie smeerden aan (... wij aansmeerden)
hij heeft aangesmeerd
de/het/een aangesmeerde ....
Synoniemen
aanpraten
Gepubliceerd op 14-11-2017
aansmeren
betekenis & definitie