Gepubliceerd op 02-01-2020

Maastricht

betekenis & definitie

Hoofdstad van de provincie. In de Romeinse tijd ontstond op de westelijke Maasoever een nederzetting bij de plaats waar de weg van Tongeren naar Keulen (Trajectam ad Mosam) de Maas kruiste.

Deze weg volgde ongeveer het tracé Brusselsestraat, Vrijthof (noordzijde), Grote Staat, om ten oosten van de Kleine Staat naar het zuiden af te buigen en via de huidige Havenstraat met een knik bij de Plankstraat, via de Eksterstraat de rivier te bereiken bij een brug uit de tweede helft van de eerste eeuw. Behalve deze nederzetting op de westelijke oever ontstond ook op de oostelijke oever van de Maas een ‘vicus’ (wijk), ter plaatse van het tegenwoordige stadsdeel Wyck.

Beide nederzettingen werden in de tweede helft van de 3de eeuw verwoest bij invallen van de Franken. Op de westoever bouwde men in het tweede kwart van de 4de eeuw een ommuurde versterking.

Deze omvatte ongeveer het gebied tussen O.L.-Vrouweplein, Havenstraat, Morenstraat, Eikelstraat, Houtmaas-Het Bat en Graanmarkt. In het Stokstraatkwartier is de plaats van een teruggevonden Romeins badhuis aangegeven (plein Op de Thermen) en in de Museumkelder Derlon aan het O.L.-Vrouweplein zijn funderingsresten van het castellum te zien en restanten van een Jupitertempel.

Ook na de Romeinse tijd bleef de nederzetting bewoond. Op een sinds de 3de eeuw in gebruik zijnde begraafplaats ten westen van de toenmalige bebouwing werd de in Maastricht overleden St.

Servaas († 384) ter aarde besteld. Nadat de zetel van het bisdom vanuit Tongeren naar Maastricht was verplaatst liet bisschop Monulfus in de 6de eeuw bij de grafkelder van St.

Servaas een kerk bouwen; de voorloper van de huidige St.-Servaaskerk.

De bisschoppelijke kerk zal in die tijd binnen het castellum hebben gelegen, vermoedelijk ter plaatse van de latere O.L.-Vrouwekerk.

Ook nadat de zetel van het bisdom begin 8ste eeuw was overgebracht naar Luik, bleef de nederzetting zich ontwikkelen. De versterking, die aan belang had ingeboet na het vertrek van de bisschop, verviel echter geleidelijk.

Eind 8ste eeuw stichtte men te Wyck een aan St. Martinus gewijde kerk.

De Servaaskerk werd vernieuwd en groeide uit tot een abdij. De hertogen van Lotharingen begunstigden de abdij vanaf de 9de eeuw en bouwden in de 10de eeuw een palts aan de noordzijde van het Vrijthof (achter het huidige Generaalshuis).Vanaf de tweede helft van de 10de eeuw stimuleerden de Duitse keizers de verdere ontwikkeling van de St.-Servaaskerk. Deze werd verheven tot rijkskapittelkerk en beleefde vanaf circa 1000 een monumentale herbouw. Vrijwel gelijktijdig hiermee werd de O.L-Vrouwekerk verheven tot kapittelkerk en vergroot. De parochiale functie van deze twee kerken ging uiteindelijk over naar nieuwe, naastgelegen parochiekerken, de St.-Janskerk (circa 1200) en de St.-Nicolaaskerk (circa 1340).

Waarschijnlijk heeft de prins-bisschop van Luik in de Karolingische tijd belangrijke rechten in de stad weten te verwerven. Toen de hertog van Brabant in 1204 de bestaande rechten van de Duitse keizer in Maastricht overnam, ontstond er een conflict. De in de praktijk al lang bestaande tweeherigheid van Maastricht werd uiteindelijk in 1284 formeel geregeld met de zogeheten ‘Alde Caerte’. De rechtspraak was strikt gescheiden, maar in bestuurlijke zaken werkten de beide landsheren gewoonlijk nauw samen. De autonomie van de kapittels van St.-Servaas en O.L.-Vrouwe in de immuniteiten bij hun kerken compliceerde nog de machtsverhoudingen. Daarbij kwam dat een deel van het zuidwestelijke stadsgebied onder het graafschap Vroenhof viel, een leengoed van de Brabantse hertog. De rechten van de Brabantse hertogen werden later overgenomen door de Bourgondiërs en vervolgens door de Habsburgers.

Maastricht functioneerde in de vroege middeleeuwen waarschijnlijk al als een stad, maar een duidelijke stedelijke status met vrije burgers laat zich eerst documenteren in de 13de eeuw. De palts bij het Vrijthof werd toen afgebroken en in 1243 is er sprake van een ‘domus communitatis’ aan de Kersenmarkt. In de tweede helft van de 14de eeuw verschoof het bestuurlijk centrum naar de St.-Jorisstraat (nu Grote Staat), waar vanaf 1379 het raadhuis was gevestigd in het huis ‘De Lanscroon’, en waaraan later het buurpand ‘De Liebaert’ werd toegevoegd (ter plaatse van de huidige V&D). De hooggerechten betrokken in 1377 het vlakbij gelegen huis ‘De Mayo’ aan de Kleine Staat. Het hier gevestigde Dinghuis kreeg rond 1473 de huidige vorm.

Hertog Hendrik I van Brabant gaf in 1229 toestemming voor het bouwen van een stadsmuur, nadat rond 1200 al een eerste aarden omwalling was opgeworpen. Deze in de loop van de 13de eeuw voltooide vrij goed behouden stadsmuur loopt met een grote boog rond de oudste stadskern; vanaf de Maas via Lang Grachtje en Klein Grachtje naar de Ezelmarkt en dan ten westen van het St.-Servaasklooster en via Grote Gracht en Kleine Gracht terug naar de rivier. Rond 1300 bestond er echter buiten de muur langs de uitvalswegen al een zodanige voorstedelijke bebouwing dat een forse stadsuitleg noodzakelijk was, waarbij het stadsoppervlak werd verdrievoudigd. De nieuwe stadsmuur waarvan het tracé min of meer herkenbaar is aan de vorm van de 19de-eeuwse singels was rond 1380 gevorderd tot de Maastrichter Grachtstraat, om daarna verder noordelijk verlegd te worden zodat ook het klooster van de Antonieten en de commanderij van de Duitse orde binnen de muur kwamen. Pas eind 14de of begin 15de eeuw was die ommuring geheel gereed. Een in 1486 ten zuiden van de Helpoort toegevoegd gebied (Nieuwstad) kreeg rond 1515 een versterking met muren en twee rondelen.

De stad kreeg een vrij grillig stratenpatroon, vooral aan de zuidzijde in het binnen de ommuring opgenomen stroomgebied van de Jeker. Een meer regelmatige structuur kreeg het handelsgebied langs de rivier vanaf de Muntstraat, Kleine Staat en Wolfstraat met verbindingsstraten en -stegen naar de kades bij de rivier. Nadat in 1275 de oude houten brug in het verlengde van de Eksterstraat was ingestort, werd tussen 1280 en 1298 een stenen brug de Servaasbrug geslagen tussen de huidige Maastrichter- en Wycker Brugstraat. De verplaatsing is tekenend voor de verschuiving van het stadshart in noordelijke richting. De rivieroever van Wyck lag oorspronkelijk iets westelijker, maar schoof door uitslijting op, totdat ze met de bouw van de stadsmuur van Wyck in de 14de eeuw werd gefixeerd. In Wyck was de kade vanaf de parallel aan de rivier lopende Rechtstraat via diverse stegen bereikbaar. De Hoogbrugstraat vormde het begin van de weg richting Aken, de Rechtstraat sloot aan op de weg naar Keulen via het Geuldal.

Vroege kloostervestigingen in de stad waren het wittevrouwenklooster in de 11de eeuw en het dominicanenklooster en het minderbroederklooster in de 13de eeuw. In de late middeleeuwen volgden in het ruim opgezette gebied van de stadsuitleg verschillende kloostervestigingen. Met hun grote ommuurde terreinen vormden zij enclaves tussen de bebouwing langs de uitvalswegen (Boschstraat, Capucijnenstraat, Brusselsestraat en Tongersestraat). Maastricht groeide in de middeleeuwen uit tot een belangrijk religieus centrum en ook na de middeleeuwen vestigden zich er nog verschillende nieuwe kloosters; in 1632 telde de stad twintig kloosters en conventen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd de stad in 1579 ingenomen door Spaanse troepen onder bevel van de hertog van Parma en vervolgens in 1632 door een Staats leger onder leiding van prins Frederik Hendrik. Na die laatste inname traden de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden in de rechten van de Habsburgers.

De protestanten vorderden de St.-Janskerk en de St.-Mathiaskerk en enkele katholieke gebouwen kregen een nieuwe bestemming, zoals het tot arsenaal, hospitaal en weeshuis omgevormde minderbroederklooster. Er vestigden zich echter ook nog nieuwe kloosters, zoals het augustijnenklooster (1659).

Het oorspronkelijk laaggelegen en drassige Vrijthof had vanaf de late middeleeuwen niet langer de functie van begraafplaats, maar diende na ophogingen als plein. Midden 17de-eeuw kreeg de stad er een groot plein bij rond het toen nieuw gebouwde stadhuis (1659-'64). De sloop van de in onbruik geraakte Lakenhal en een diagonaal daarlangs lopend gedeelte van de 13de-eeuwse stadsmuur maakte het samenvoegen van de Zaterdagsmarkt en Houtmarkt mogelijk. Door de bouw van het nieuwe stadhuis verloren het Dinghuis en het oude raadhuis hun functie. De stad onderging in de 17de en 18de eeuw nog meer infrastructurele ingrepen. Rond 1640 werd de Vismarkt (nu Vissersmaas) richting rivier uitgebreid.

De later langs de Maas aangelegde ‘Groene Plaetsche’, een promenade of paradeplaats met linden, vormde de aanzet tot het in 1837 ingerichte stadspark. Na de opheffing van het jezuïetenklooster (1773) nam de stad het kloosterterrein over. Rond 1787 werd het straatje Achter de Comedie aangelegd rond de tot schouwburg omgevormde jezuïetenkerk. Tussen Bredestraat en Achter het Vleeshuis ontstond de Heerenstraat (nu Minckelersstraat). Verder liet de overheid overal in de stad de rooilijnen van de straten recht trekken de Kleine Looiersstraat (bij nr. 8) is een voorbeeld waar dit niet is gebeurd - en bevorderde zij de bouw van rechtopgaande gevels zonder uitkragingen. Mede dankzij overheidsmaatregelen kwam de verstening van de vakwerkhuizen en de houten gevels langzamerhand op gang. Het huidige stadsaanzicht van Maastricht kreeg vooral in de 17de en 18de eeuw gestalte.

Als meest zuidelijke vesting van de Republiek was Maastricht van groot strategisch belang. Tussen 1632 en 1645 werden nieuwe vestingwerken opgeworpen buiten de middeleeuwse stadsmuur. Gebleken gebreken bij de belegering en inname van Maastricht door Franse troepen in 1673 vormden de aanleiding voor de aanleg van nieuwe verdedigingswerken aan de westzijde van de stad. Op de St.-Pietersberg verrees bovendien het fort St. Pieter (1702). In 1748, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, werd de stad opnieuw door de Fransen ingenomen en bezet gehouden tot 1749.

Dit was de aanleiding voor vernieuwingen die uiteindelijk resulteerden in de reorganisatie van de vestingwerken tot de zogeheten Linie van Dumoulin (1772-'77). Het resultaat was een indrukwekkende verdedigingsgordel met een uitgebreid onderaards gangenstelsel. Ook Wyck kreeg in de 18de eeuw nieuwe verdedigingswerken, waaronder het bastion Randwyck (1742). Toch kon ook dit alles de inname van de stad in 1794 door opnieuw Franse troepen niet voorkomen.

Deze inname had grote gevolgen. De tweeherigheid van de stad kwam tot een einde en Maastricht werd hoofdstad van het nieuwe Departement van de Nedermaas (tot 1815). Verder werden de meeste kloosters opgeheven (1796) en de bezittingen onteigend. Men brak enkele religieuze gebouwen af, waaronder het wittevrouwenklooster, maar de meeste kregen nieuwe, particuliere of openbare bestemmingen. Na het vertrek van de Fransen was de afscheiding van België van groot belang voor Maastricht. Tussen 1830 en 1839 was de stad een Nederlandse enclave op Belgisch grondgebied.

Van de nieuw gevormde provincie Limburg werd Maastricht de hoofdstad. Begin 19de eeuw werden de laatste grote wijzigingen aan de vestingwerken uitgevoerd, zoals de aanleg van de Nieuwe Bossche Fronten (1816-'20) aan de noordzijde van de stad en de bouw van het fort Willem I (1818) op de Caberg. Langs de in 1811 voltooide nieuwe weg naar Tongeren werd een grote Alg. begraafplaats ingericht. Verder vonden enkele kleine ingrepen plaats in de binnenstad. Het Vrijthof kreeg een strakker oostfront door de sloop van het vooruitstekende St.-Servaasgasthuis (1821) en bij de O.L.-Vrouwekerk leidde de ruiming van het kerkhof en de sloop van de naastgelegen St.-Nicolaaskerk in 1838 tot de vorming van het huidige O.L.-Vrouweplein.

Fundamenteel voor de ontwikkeling van de stad was de aanleg van het Bassin in 1826 als binnenhaven aan de vanaf 's-Hertogenbosch gegraven Zuid-Willemsvaart (1823-'26). De omgeving van Bassin en Boschstraat werd het centrum van de zeer vroege en ingrijpende industriële ontwikkeling van Maastricht. Aan de Boschstraat legde Petrus Regout in 1836 de basis voor de aardewerkfabriek Sphinx, waarvan het in de loop van de tijd sterk vergrote fabriekscomplex nog steeds de omgeving domineert.

Omdat de Maas niet altijd even goed bevaarbaar was, werd in 1848-'50 vanaf het Bassin een nieuw kanaal naar Luik gegraven. Dit kanaal kreeg een krappe passage langs de oostflank van de binnenstad, waarbij de oostzijde van de Bokstraat geheel moest worden gesloopt en de stad dus een nieuw rivierfront kreeg (Kesselskade).

Aan de Wyckse zijde kreeg Maastricht in 1853 een eerste spoorverbinding naar Aken. Daarna volgden spoorverbindingen naar Hasselt (1856), Luik (1861) en Venlo (1865). Ten behoeve van de spoorlijn richting Hasselt bouwde men in 1856 een spoorbrug over de Maas en bij de Boschpoort een station (1862). Het goederenstation bij de Statensingel volgde in 1903.

Van groot belang voor de ruimtelijke ontwikkeling van Maastricht was de opheffing van de vestingfunctie in 1867, waarna vrijwel alle poorten de 13de-eeuwse Helpoort uitgezonderd - en grote delen van de 17de- en 18de-eeuwse vestingwerken werden gesloopt. Op basis van plannen van F.W. van Gendt (1872) kreeg de stad ter plaatse van de oude vestingwerken een singel met ronde pleinen bij de uitvalswegen. De bebouwing langs de Hertogsingel en de Statensingel kwam deels tussen 1892 en 1903 en deels rond 1930 (oostzijde Hertogsingel) tot stand. Aan het Emmaplein, kwam het beginpunt te liggen van de (opgeheven) tramverbindingen naar Glons en Maaseik en hier verrees een eerste nieuwe kerk buiten de vesting: de St.-Lambertuskerk (1916). Het gedeelte van de Prins Bisschopsingel tussen St.-Hubertuslaan en Tongerseplein werd eerst rond 1915 gerealiseerd. Verder transformeerde men het laaggelegen terrein in het stroomgebied van de Jeker ten zuiden van de stad vanaf 1886 in een park, waaraan begin 20ste eeuw het Aldenhofpark werd toegevoegd.

Ten zuiden van deze groene zone kwam tussen 1887 en 1913 de wijk Villapark tot stand naar plannen van stadsarchitect W.J. Brender à Brandis. Deze wijk werd ontsloten via de Begijnenstraat en een nieuwe neogotische poort (1888) in de oude stadsmuur. Belangrijke ingrepen in de binnenstad aan het eind van de 19de eeuw waren de verbreding van de Maastrichter Brugstraat (1877-'78) en de demping van de middentak van de Jeker door de Grote en de Kleine Looiersstraat (1897-'99). Buiten de Wyckse vestingwerken verrezen de eerste, vanwege het schootsveld in vakwerkbouw uitgevoerde, stations voor de lijnen naar Aken en Hasselt. Ter verbetering van de verbinding tussen deze stations en de binnenstad werd vanaf 1882 de Wyckse Brugstraat verbreed (vanaf de Rechtstraat) en de Stationsstraat aangelegd.

Het aan het einde van deze doorbraak (de Percée) geprojecteerde nieuwe station kon pas in 1915 worden voltooid. Tussen de oude voorstad en het spoor kwam, grotendeels naar plannen van Brender à Brandis, een nieuwe wijk tot ontwikkeling met ter plaatse van de afgegraven vestinggordel de Wilhelminasingel (1899-1901; zuidelijke deel 1915-'25). Bij Wyck vestigde zich veel industrie, zoals de aardewerkfabrieken van de Société Céramique (1851-1963) en Mosa (1883), de Zinkwitfabriek (1880-1944) en de glasfabriek Stella (1902).

In het begin van de 20ste eeuw voerden de nieuwe Maastrichtse woningbouwverenigingen diverse sociale woningbouwprojecten uit, bijvoorbeeld ten westen van de Hertogsingel, ten noorden van Wyck (St.-Maartenspoort) en bij de Zuid-Willemsvaart (Bosscherveld). Het grondgebied van de gemeente Maastricht werd in de 20ste eeuw flink uitgebreid, in 1920 met het gebied van de gemeente St.-Pieter en Oud-Vroenhoven en in 1970 met de toevoeging van Heugem (gemeente Gronsveld) en Limmel (gemeente Meerssen) en de gemeenten Heer, Amby, Itteren en Borgharen. Op dit grondgebied realiseerde men het grootste deel van de na-oorlogse uitbreiding van Maastricht. Binnen de huidige bebouwde kom zijn nog verschillende restanten van de geïncorporeerde oude dorpskernen herkenbaar. Voor de verbetering van de verbinding met de oostelijke buitenwijken heeft men in 1962 onder het stationsemplacement een verkeerstunnel aangelegd naar de Scharnerweg.

In de Tweede Wereldoorlog werden de oude Servaasbrug, de kort tevoren gebouwde Wilhelminabrug en de 19de-eeuwse spoorbrug grotendeels verwoest. De Servaasbrug heeft men hersteld en verbreed, de spoorbrug en de Wilhelminabrug geheel vernieuwd. Voor de aanleg van de rondweg rond het oude stadscentrum kwamen later nog twee nieuwe verkeersbruggen gereed: aan de zuidzijde de John F. Kennedybrug (1968) en ter hoogte van Limmel de Noordbrug (1984). Door de demping van het kanaal naar Luik in 1963 ontstond de huidige Maasboulevard.

Voor de aanleg van de oprit van de nieuwe Wilhelminabrug (1930-'32) was een brede doorbraak nodig in de bebouwing ten oosten van de Markt. De hier aangelegde Stadhuisstraat kreeg rond 1960 een grootschalige kantoorbebouwing. Ook de modernisering van het winkelgebied leidde tot enkele stadsbeeldverstorende ingrepen, zoals het winkelcentrum Entre Deux aan de Helmstraat en de nieuwe vleugel van V&D aan de Kleine Staat (beide circa 1969). Het Vrijthof kreeg bij een herinrichting een ondergrondse parkeergarage (1972). Er werden verschillende stadsvernieuwingsprojecten uitgevoerd, zoals de ingrijpende restauratie en renovatie van het Stokstraatkwartier (1957-'73), de saneringen van het Boschstraatkwartier (1960-'76) en het Bassin (circa 1978) en het herstel van de Rechtstraat en Hoogbrugstraat te Wyck (circa 1980). Meer recent zijn de stadsvernieuwingsprojecten Misericordeterrein (circa 1989), Herdenkingsplein (1990-'95), Hoogfrankrijk (1993-'94) en Staarzaal (circa 1999).

Ten zuiden van Wyck kwam het nieuwe Gouvernementsgebouw (1978-'85) tot stand in de uiterwaarden van de Maas. Tussen dit complex en de oude bebouwing van Wyck wordt sinds 1987 gewerkt aan het grootschalige stadsvernieuwingsproject Céramique. Daar zijn op de plaats van de vroegere industriële bebouwing niet alleen nieuwe woningen en kantoren gebouwd, maar ook een bibliotheek en het nieuwe Bonnefantenmuseum (1990-'95). De opvallende cilindrische toren van dit door A. Rossi ontworpen gebouw vormt de blikvanger van dit vernieuwde stadsdeel.