Gepubliceerd op 01-12-2020

plantengemeenschap

betekenis & definitie

op een bepaalde plaats voorkomende vegetatie, die kan bestaan uit planten van één soort, maar meestal is opgebouwd uit verscheidene soorten. Op deze plaats beïnvloeden de planten elkaar en heerst een zeker evenwicht.

Het begrip plantengemeenschap kan in concrete zin worden gebruikt om (een deel van) de vegetatie op een bepaalde plaats aan te geven (fytocoenose). Men kan het ook in abstracte zin opvatten en duidt er dan een bepaalde plantesoort of een bepaald vegetatietype mee aan (coenon).Uit onderzoek is gebleken dat planten in bepaalde combinaties voorkomen. In een sterk bemest weiland komen meestal wel Engels raaigras, ruw beemdgras, witte klaver en paardebloemen voor, maar ontbreken pijpestrootje en dopheide. In de sloot die aan het weiland grenst, drijven enige soorten kroos, daaronder groeit waterpest. Deze soorten komen telkens weer samen voor, doordat de eisen die elke plantesoort stelt aan zijn omgeving, voor deze soorten ongeveer overeenkomen. Op alle plaatsen die een zelfde leefmilieu bieden, vindt men daardoor steeds ongeveer dezelfde soorten.

Sommige planten zijn direct afhankelijk van andere. Dit is het geval bij b.v. epifyten op bomen (o.a. mossen en korstmossen), bij mycorrhiza (schimmels in plantewortels) en bij vele parasieten en halfparasieten. Maar meestal komen de combinaties min of meer toevallig tot stand, doordat de desbetreffende soorten met elkaar overeenkomende eisen stellen. Daardoor kunnen plantengemeenschappen in elkaar overgaan en zijn er allerlei tussenvormen mogelijk. Deze treft men vooral bij geleidelijke overgangen in het leefmilieu (gradiënten) aan. Scherpere grenzen tussen plantengemeenschappen worden vaak veroorzaakt door plotselinge overgangen in b.v. de bodemgesteldheid en de vochtvoorziening. In zo sterk door de mens beïnvloede landschappen als in Nederland en België, komen deze vooral voor door verschillen in het huidige of vroegere bodemgebruik (betreden, bemesten, ploegen, kappen, maaien, branden enz.).

Iedere plantengemeenschap heeft speciale kenmerken, in te delen naar:

1. soortenrijkdom of diversiteit (in de zeekraalgemeenschap komen slechts enkele soorten voor, in een kalkgrasland altijd vele);
2. dominantie en relatieve verhoudingen van de soorten (in sommige gemeenschappen zijn er enkele soorten die de groeiomstandigheden bepalen, bij andere zijn de verhoudingen min of meer gelijk);
3. groeivorm en structuur (de verticale gelaagdheid van mossen, kruiden, struiken en bomen).

Er zijn twee uitgangspunten voor de beschrijving en indeling van plantengemeenschappen. De ene gaat uit van de meest opvallende en dominante soorten. Deze methode wordt vooral gevolgd door Scandinavische, Britse en Amerikaanse vegetatiekundigen. De andere methode gaat uit van de meest typerende (vaak juist minder algemene) soorten: de karakteristieke soortencombinatie. Vooral in West- en Centraal-Europa wordt deze methode gebruikt door onderzoekers van de FransZwitserse school (of school van BraunBlanquet) voor het bepalen van vegetatietypen die in een hiërarchisch systeem worden samengevoegd. → associatie.