De grondwaterbeweging wordt bepaald door de hoeveelheid te transporteren grondwater en de geohydrologische situatie. Men onderscheidt hierbij stromingssnelheid en bewegingsrichting.
In het horizontale en in het verticale vlak vindt stroming steeds plaats naar plekken met een lagere stijghoogte van het grondwater. Zo kan grondwater zich in zowel neerwaartse richting (infiltratie) als opwaartse richting (kwel) verplaatsen. In slechtdoorlatende lagen is de stroming overwegend verticaal, in goeddoorlatende lagen is zij overwegend horizontaal. De horizontale stromingssnelheid bedraagt in de Ned. situatie globaal enkele tientallen meters per jaar; het verticaal transport ca. 1 m per jaar in infiltratiegebieden.