Gepubliceerd op 01-12-2020

akkeronkruid

betekenis & definitie

alle soorten wilde planten die nagenoeg uitsluitend op akkers voorkomen, b.v. de korenbloem. Andere soorten, zoals klaproos en herik, worden soms in kleigebieden ook wel massaal buiten de akkers aangetroffen, o.m. langs nieuw aangelegde wegen.

Deze groeiplaats is echter van tijdelijke aard: als eenjarige plant zijn zij voor hun voortbestaan afhankelijk van de periodieke bewerking van de grond, zoals dat op de akker b.v. met ploegen het geval is. In de berm nemen overblijvende planten hun plaats spoedig in, doordat zij, in tegenstelling tot de eenjarige soorten, kunnen tegen het maairegime dat daar heerst.In de grond op de akkers bevindt zich een zeer grote hoeveelheid zaden van diverse soorten. Sommige, in het bijzonder oliehoudende zaden, kunnen onder bepaalde omstandigheden vele tientallen jaren hun kiemkracht behouden. Komen deze zaden door het uitvoeren van een grondbewerking in gunstiger omstandigheden, dan zullen zij tot kieming overgaan (papavers zelfs nog na 50 jaar).

In hakvruchten zoals bieten en aardappelen (waarbij men de grond tussen de rijen wiedt) treden gedeeltelijk andere akkeronkruidsoorten op dan b.v. in granen. Ook de grondsoort is een belangrijke factor: op kleigrond komen andere soorten voor dan op zandgrond. Mede bepalend is ook de vochttoestand en het voorkomen van mineralen. Sommige soorten en plantengemeenschappen hebben dan ook een indicatorwaarde, d.w.z. zij zeggen iets over de toestand van de grond.

Onkruid is een subjectief begrip. Feitelijk kan een plant pas zo genoemd worden als ze een negatieve invloed heeft op de produktie van gewassen (b.v. als concurrent voor vocht, voedsel, licht). Zo kunnen resten of opslag van een cultuurgewas ook tot onkruid worden, b.v. opslag van grassen in een voor zaadwinning geteelde andere grassoort. De opslag van op het veld achtergebleven aardappelknolletjes is hiervan ook een voorbeeld; dit heeft bovendien nog het nadeel dat het bijdraagt tot de instandhouding van planteziekten (aardappelcystenaaltje).

Hoewel de eenjarige akkerplanten het meest concurreren, komen op de akker ook overblijvende soorten voor, met voor de teler lastige ondergrondse organen, zoals kweekgras. In de land- en tuinbouw is kort na de Tweede Wereldoorlog, toen het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden) zijn intrede deed, gemakshalve de term zaad- en wortelonkruiden ingevoerd. Dit onderscheid was vooral ingegeven door het verschil in werking die de onkruidbestrijdingsmiddelen hebben.

De termen zijn in zoverre aanvechtbaar dat een zaadonkruid ook wortels heeft en een wortelonkruid ook zaad vóórtbreng!. De aanblik van akkers is in vergelijking met vroegere jaren geheel veranderd en wel door verschillende oorzaken. Men kreeg de beschikking over betere zaadschoningstechnieken, waardoor de uitzaai van akkeronkruiden met het zaaizaad (zoals de bolderik) afnam. De belangrijkste oorzaak is echter dat in de jaren vijftig steeds meer herbiciden voor toepassing op diverse gewassen beschikbaar kwamen. Deze onkruidbestrijdingsmiddelen hebben altijd een selectieve werking, wat uiteraard voorwaarde is voor toepassing op een gewas. Het gevolg hiervan is wel dat soorten die sterk op het verbouwde gewas lijken, zoals grasachtige planten in de teelt van granen, moeilijk selectief te bestrijden zijn en overblijven. Er is dus een verschuiving in de onkruidbegroeiing opgetreden, waardoor het bonte sortiment van vroeger is verdwenen.

In een toenemend aantal akkeronkruidreservaten tracht men de oorspronkelijke akkerflora kunstmatig terug te krijgen en in stand te houden.