Kenmerk van o.a. de Renaissance: het sterk onder invloed van de Klassieke Oudheid staan op het gebied van kunst en literatuur.
Een stroming binnen de Franse literatuur uit de tweede helft van de 17e eeuw. Er wordt een groep schrijvers mee aangeduid die, in reactie op de barok en het maniërisme, de eis stelden van een heldere, duidelijke, ordelijke kunst. De opvattingen van deze classicisten werden door Nicolas Boileau (1636-1711) neergelegd in het leerdicht Art poétique van 1674. Hierin stelde hij de regels op waaraan een literair werk volgens hem moest voldoen en die voor een groot deel ontleend waren aan de grote schrijvers uit de Oudheid.
Zo waren er verschillende regels voor metrum, rijm en strofebouw en waren enjambementen verboden. Toneelstukken moesten gaan over de psychische problemen van de personages en het vertonen van bijv. een gevecht op het toneel of een deus ex machina was uit den boze. Genres moesten zo ‘zuiver’ mogelijk zijn: de tragikomedie (dramatiek) was verboden omdat daarin twee genres door elkaar lopen, de rei verdween uit de klassieke tragedie omdat dit een lyrische inlas is in een dramatisch werk. De Franse classicisten streefden naar een sterk verstandelijke kunst en hadden een grote belangstelling voor de vorm van kunstwerken.
De belangrijkste vertegenwoordigers zijn de tragedieschrijvers Pierre Corneille (1606-1684; Le Cid, 1637) en Jean Racine (1639-1699; Iphigénie, 1674), de komedieschrijver Molière (1622-1673; Le misanthrope, 1666) en de fabeldichter Jean de la Fontaine (1621-1695; Fables, 1668). Zie ook: neoclassicisme.