Gepubliceerd op 13-06-2017

Tsjechië

betekenis & definitie

Een staat in Midden-Europa, die op 1 januari 1993 ontstond uit het voormalige Tsjechoslowakije.

Op 28 oktober 1918 werd de onafhankelijke Tsjechoslowaakse Federale Republiek uitgeroepen, een samenvoeging van de Tsjechisch- en Slowaakstalige gebieden van Oostenrijk-Hongarije. Tijdens de Fluwelen Revolutie van 1989 slaagde Tsjechoslowakije erin het communistische juk af te schudden. Spoedig daarna laaide het nationalisme op, met name onder de Slowaken. De wens om een eigen Slowaakse staat op te richten, leidde ook onder Tsjechen tot nationalistische gevoelens. Na onderhandelingen werd op 27 augustus 1992 een verdrag ondertekend, waarin werd vastgelegd dat de Tsjechoslowaakse Federale Republiek op 31 december 1992 werd ontbonden. Op 1 januari 1993 werden Tsjechië en Slowakije onafhankelijke landen.



De Tsjechische Republiek heeft een bevolking van ruim tien miljoen mensen; Praag is de hoofdstad. Vaclav Klaus werd premier; Vaclav Havel president. Tsjechië bleef nauwe betrekkingen onderhouden met Slowakije. Verder oriënteerde Tsjechië zich vooral op de overige Oost-Europese staten. In 1993 sloot het land een vrijhandelsovereenkomst met Polen, Hongarije en Slowakije, en een samenwerkingsverdrag met Rusland. Ook werden economische betrekkingen met de Europese Unie aangeknoopt, al was de handelsbalans met het westen voor Tsjechië ongunstig.

De rol van de communisten in de politiek was uitgespeeld. Er werden wetten aangenomen die de slachtoffers van het communisme rehabiliteerden, en die het mogelijk maakten de meeste communisten uit hun ambt te zetten.

< >