Gepubliceerd op 13-06-2017

Iran

betekenis & definitie

Staat in het Midden-Oosten, die in de eerste helft van de twintigste eeuw meestal Perzië werd genoemd.

In tegenstelling tot de meeste landen in het Midden-Oosten is Iran nooit een onderdeel van het Osmaanse of Turkse rijk geweest. Het koninkrijk Iran werd bestuurd door een parlement (de Majlis), waar de macht in handen was van grootgrondbezitters. In het begin van de twintigste eeuw breidde Rusland zijn invloed over het noorden van Iran uit, terwijl Groot-Brittannië het zuiden bezette. De redenen voor die buitenlandse belangstelling voor Iran waren de gunstige ligging aan de Perzische Golf en de ontdekking van rijke olievelden; in 1913 werd de eerste Iraanse olie geproduceerd. De Eerste Wereldoorlog bracht de Iraniërs veel ellende, omdat Russische en Turkse legers op Iraans grondgebied slag leverden. Tijdens de Russische burgeroorlog vielen Britse troepen vanuit Iran Rusland binnen. In 1921 greep de Iraanse officier Reza Khan de macht. Met Britse steun riep hij zich in 1925 tot sjah Reza Khan Pahlevi uit, en maakte daarmee een eind aan de Kadjaren-dynastie die het land sinds 1796 regeerde. Sjah was van oudsher de titel van koningen in Iran en in Afghanistan.

Sjah Reza bouwde een sterk leger op, dat onder meer werd ingezet tegen de Koerden die zich wilden afscheiden. Hij moderniseerde het land op economisch, sociaal en godsdienstig gebied. De invloed van religieuze leiders werd teruggebracht, zodat Iran een seculiere staat werd. Vrouwen kregen het recht op eigen bezit en op echtscheiding. Tevens werd er een moderne katoen- en levensmiddelenindustrie opgebouwd, terwijl de (slechte) verbindingen in het land werden verbeterd door de aanleg van spoorwegen en havens. Veel moderniseringen werden gefinancierd met de opbrengst van olie.



Tijdens de Tweede Wereldoorlog weigerde Iran partij te kiezen. Uit vrees voor Duitse invloed in dit belangrijke oliegebied bezetten Britse en Sovjettroepen Iran. De van pro-Duitse sympathieën verdachte sjah Reza werd in 1941 gedwongen af te treden. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Mohammed Reza Pahlevi. De geallieerden bleven tot 1946 in Iran, dat een chaotisch en verdeeld land werd. De nieuwe sjah was vrijwel machteloos.

Door de verschillende belangengroepen in zijn land tegen elkaar uit te spelen, slaagde de sjah er na het vertrek van de geallieerden in aan de regering te blijven. Hij had veel geld nodig om het land weer op te bouwen. Groot-Brittannië was bereid financiële steun te geven, in ruil voor grote invloed op de olie-industrie. Veel Iraniërs zagen dit als inbreuk op de zelfstandigheid van Iran.

Op 15 maart 1951 nationaliseerde het Iraanse parlement de Anglo-Iranian Oil Company. Acht dagen eerder was premier Razmara door een lid van een fanatieke islamitische groep vermoord. Het parlement dwong de sjah Mohammed Hedayat Mossadek tot premier te benoemen. Door de nationalisatie kwam Iran in botsing met de Britten; Mossadek werd onder de Iraanse bevolking echter bijzonder populair. Hij reisde naar de Verenigde Naties om het standpunt van de Iraanse regering uit te leggen.

In 1952 trad Mossadek af na een conflict met de sjah over het ministerie van Oorlog, dat de premier wilde beheren. Zijn aanhangers lokten bloedige rellen uit. Na drie maanden benoemde de sjah Mossadek opnieuw tot premier. Toen Mossadek dictatoriaal ging optreden en de positie van de sjah probeerde te ondermijnen, werd hij opnieuw ontslagen. Hij weigerde af te treden, waarop de sjah naar het buitenland uitweek. Kort na het vertrek van de sjah werd generaal Zahedi premier. Deze maakte binnen twee dagen een eind aan het bewind van Mossadek en herstelde de sjah in zijn waardigheid.

Na de val van Mossadek bleef het onrustig in het land. Het leger en de geheime dienst Savak hielden de oppositie streng onder controle. Door de toenemende stroom oliedollars groeide de Iraanse economie in hoog tempo. Er werd wel over de Witte Revolutie gesproken: het aantal scholen verdubbelde, de gezondheidszorg verbeterde ingrijpend en consumptiegoederen overspoelden de Iraanse markt. Iran werd steeds meer een westers land. In 1961 stuurde de sjah het parlement naar huis en regeerde voortaan met steun van het leger en de Savak. Hij werd een trouwe bondgenoot van het Westen.

Ondanks de economische vooruitgang bleef er kritiek. Grootgrondbezitters verloren grond door landhervormingen, terwijl door de verwestersing van de samenleving islamitische geestelijken hun greep op de bevolking zagen verminderen. Een van de belangrijkste geestelijke leiders was ayatollah Roehollah Khomeini, die wegens voortdurende kritiek in 1963 het land werd uitgezet.

Vanaf 1976 stagneerde de Iraanse economie. Er ontstond grote werkloosheid; de onrust in het land nam toe. Eind 1978 braken er muiterijen in het leger uit; het kabinet verzocht de sjah het land te verlaten, wat hij in januari 1979 inderdaad deed. Op 1 februari kwam Khomeini uit zijn ballingschap terug. De islamitische volksrevolutie had gezegevierd.



Khomeini vestigde in Iran een theocratie, een door de religieuze leiders gecontroleerde regering. Er werd een streng-islamitische wetgeving van kracht. Binnenlandse tegenstanders werden zonder pardon geëlimineerd. Khomeini voerde een felle anti-westerse politiek. Er ontstond een ernstig conflict met de Verenigde Staten; de Amerikaanse ambassade in Teheran werd door Iraanse revolutionairen bezet en het ambassadepersoneel gegijzeld (Iraanse gijzelingskwestie, 1979-81). In de eerste Golf-oorlog tegen Irak (1980-88) wist ayatollah Khomeini zijn volk religieus zó te inspireren dat de strijd werd volgehouden. Pogingen het bewind te verzachten, werden drastisch de kop ingedrukt. Na zijn dood werd het streng-islamitische bewind in Iran ietwat gematigder.