Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Ambachtsheerlijkheid

betekenis & definitie

Ambachtsheerlijkheid, 1. Het complex van rechten dat de ambachtsheer (of `heer' in de Zuidelijke Nederlanden) in een rechtsgebied (ambacht) mocht uitoefenen.

Deze rechten hadden betrekking op de lage jurisdictie in civiele en in criminele zaken: rechtspraak, wetgeving en bestuur. De ambachtsheer had niet het recht halsmisdrijven te berechten (→ heerlijke rechten). In dit geval spreekt men van een lage → heerlijkheid. 2. Het gebied waarover de ambachtsheer bevoegd was recht te spreken. De ambachtsheerlijkheid werd in de regel in leen gehouden van de landsheer, later van de Staten van een gewest. Wanneer een heer de hoge jurisdictie binnen een ambacht mocht uitoefenen spreekt men van een hoge of halsheerlijkheid (→ baljuw; → drost).

< >