Staatsvorm: republiek Staatshoofd: generaal Ismet Inönü Oppervlakte: 772.300 km2 Bevolking: 18.860.222 inw.
Vlag: witte wassende maan en ster op rood Hoofdstad: Ankara (226.712 inw.)
Munteenheid: piaster Godsdienst: Islam republiek in Voor-Azië en, voor een zeer klein deel, Z.O.-Europa. 772.300 km2, 18.860.222 inw. Omvat vnl. het schiereiland Klein-Azië, bestaande uit hoogland (800-1200 m) met randgebergten, die in het O. het O.-Anatolische hoogland vormen (gem. 2000 m hoog). Hoogste berg de Vulkaan Ararat (5156 m). Veel aardbevingen. In het binnenland continentaal klimaat (hete zomer, koude winter), weinig neerslag; steppe-vegetatie; in de randgebieden zachtere, vochtige winters; bossen.
Bevolking hoofdz. Turken, daarnaast een vrij grote groep Koerden, ruim 98 % Mohammedanen. Hoewel de Turken hun naam ontlenen aan de Turkse stam der Osmanen, zijn de armenide raskenmerken overheersend.
Agrarisch land, vruchtbaar de landbouw staat echter op lage trap van ontwikkeling: tarwe, gerst, maïs, haver, katoen, tabak, zuidvruchten, opium, zijde, suiker en olijfolie. In de steppen veeteelt (schapen en geiten). Bodem rijk aan mineralen, mijnbouw weinig ontwikkeld: steenkool, bruinkool, cement, chroom, koper, e.a. Industrie sterk door de staat aangemoedigd, vnl. levensmiddelen-, textiel-, metaal-, leer-, tabaks-, zijde- en oliefabrieken. Uitvoer van tabak (30 %), zuidvruchten, wol, chroom, katoen, gerst, opium en steenkool.
De wetgevende macht berust bij de Grote Nationale Vergadering, door mannen en vrouwen van 22 jaar en ouder direct gekozen. De president wordt uit de afgevaardigden gekozen en bekleedt zijn functie tot de volgende verkiezing. Hoofdstad Ankara (226.712 inw.), grootste stad Istanboel of Constantinopel (845.316 inw.).
Geschiedenis De Turken stammen uit Mongolië, vanwaar zij in de 6e eeuw naar Turkestan uitzwermden. In de 7e eeuw namen zij de Islam aan.
1077 stichtten de Seldsjoeken-Turken een rijk in Klein-Azië.
1299 grondvestte Osman I, vorst der Ottomaanse Turken, een eigen koninkrijk. Dezen begonnen 1354 hun Europese veroveringen door het oversteken van de Hellespont.
1453 viel Constantinopel, 1480 was de gehele Balkan in het bezit der Turken.
In eerste helft 16e eeuw veroverden zij Egypte, Syrië, Arabië, Mesopotamië, Tripolis en een groot deel van Hongarije.
1683 stootten de Turken voor Wenen het hoofd.
1699 ging Hongarije verloren. De bevrijding van de Balkan begon in 1804 met een opstand in Servië.
1821—1829 Gr. vrijheidsoorlog.
1853-1856 de Krimoorlog: de Russ. poging om de plaats der Turken in de Balkan in te nemen afgewezen; Servië en Roemenië onafhankelijk.
1877-1878 Russ.Turkse oorlog; T. verliest Boelgarije en in feite Bosnië en Herzegowina, dat Oostenr.-Hong. in 1908 annexeert.
1908 ook de Jong-Turkse revolutie, die van de sultan een constitutie afdwong.
1911/1912 oorlog met Italië, dat zich van Tripolis meester maakt.
1912-1913 Balkanoorlogen: de Turken uit Albanië en Macedonië verdreven.
1914-1918: T. neemt aan de zijde der Centralen deel aan W.O. I: verliest bij de Vrede van Sèvres (1920) Syrië, Arabië, Mesopotamië en zijn nominale suzerciniteit over Egypte.
1919 de Grieken bezetten Smyrna;
1920: Mustapha Kemal (Atatürk) vestigt een regering in Ankara en sticht 1921 de Turkse Republiek waarvan hij president wordt;
1922 de Grieken uit Klein-Azië verdreven. Atatürk europeaniseert de Turken;
1928: de Islam als staatsgodsdienst afgeschaft.
1934: sluiting van het Balkanpact tussen T., Griekenland, Roemenië en Joegoslavië, die elkaars bezittingen garanderen.
Bleef in W.O. II neutraal tot 1945, toen T. zich bij de Geallieerden aansloot.
Kunst: slechts te verstaan als de T.-Osmaanse kunst sedert midden 14e eeuw, in kunstnijverheid Islamietisch (naar Perzisch gericht), in bouwkunst Byzantijns (koepelmoskeeën), eerst in 16e eeuw van meer eigen aard (moskeeën van bouwmeester Sinan). In de 18e eeuw drongen Europ. elementen (rococo-ornamentiek) de T.k. binnen, zoals deze laatste omgekeerd elementen aan het W. afstond. Sed. 1918 is de T.k. zeer nadrukkelijk Westerszakelijk; als bouwmeesters fungeren Westerse architecten.
Taal: De Turkse taal of Osmaans, één der Turcotalen, behorend tot de zg. Oeral-Altaïsche talen, en wel spec. (met Toengoezisch en Mongools) tot de Altaïsche tak. Kentekenen van de Turco-talen, dus ook van de T.taal, zijn vocale harmonie (de klinker in de infinitief-uitgang volgt de klinker van de stam), flexie uitsluitend door suffixen, en in de zinsbouw het voorafgaan van de geregeerde delen aan de regerende (dus: voorwerp vóór gezegde,bijv. naamw. vóór het woord waarbij het dient, bijzin vóór hoofdzin).