(van Gr. theos, God, dikè, rechtvaardiging), theol.-wijsgerige rechtvaardiging van het Godsbestuur met betrekking tot de vragen, die voortvloeien uit het lijden en de aanwezigheid van het kwaad in al zijn vormen. De zaak zelf is zo oud als de godsdienst, het begrip T. is ingevoerd door Leibniz*.
Ook, met name in de Neo-Scholastiek, betekent T. hetzelfde als Natuurlijke Godsleer (de leer over de Godsbewijzen, Gods eigenschappen, schepping enz.); als zodanig vormt de T. een wezenlijk onderdeel van de ontologie*.