De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 13-06-2020

Rusland

betekenis & definitie

Staatsvorm: Unie van Sowjet-republieken.

Voorzitter van het Presidium van de Opperste Sowjet van de U.S.S.R.: Nikolai M. Sjwernik. Voorzitter van de Ministerraad: Joseph V. Stalin.

Oppervlakte: 22.545.000 km2.

Bevolking: 193.200.000 inw. (1946).

Vlag: rood, met witte sikkel en hamer.

Hoofdstad: Moskou (4.137.000 inw.).

Munteenheid: roebel.

Godsdienst: orthodox, e.a.

(Unie van Socialistische Sowjetrepublieken, Sowjet-Unie, Sowjet-Rusland), het grootste aaneengesloten rijk der aarde, zich uitstrekkende van de Oostzee tot de Stille Oceaan. Opp. 22.545.000 km2, 193.200.000 inw. in 1946. De Unie omvat 16 Sowjetrepublieken in O.Europa en Siberië. De grootste daarvan (76 % van de opp.) is de Russische Federale Socialistische Sowj etrepubliek, die zich uitstrekt van Leningrad tot het Verre Oosten en van N. Ijszee tot de Zwarte Zee. De overige zijn de Oekrainse, WitRussische, Azerbeidsjaanse, Georgische, Armeense, Turkarmenische, Oesbekische, Tadzjikse, Kazakse, Kirgiezische, Karelo-Finse, Moldavische, Estische, Letse en Lithause Sowjetrepublieken.

Europees Rusland wordt begrensd door de N. IJszee, het Oeralgebergte, de Oeral, de Kaspische Zee, Armenië, de Zwarte Zee, Roemenië, Tsjechoslowakije, Polen, de Oostzee en Finland. Het is hoofdz. een golvende vlakte, met als hoogste verheffing de Waldaiheuvels (tot 320 m). Slechts aan de randen komen gebergten voor: Oeralgeb. Kaukasus, Karpaten. Naar de Kaspische Zee stromen de Oeral en de Wolga, naar de Zwarte Zee de Don, Dnjepr, Boeg en Dnjestr.

Het N. van Rusland is bedekt met diluviale afzettingen, het M. en Z. over grote oppervlakten met löss. Het klimaat is continentaal: warme zomers en zeer koude winters. Het N. gedeelte van het land heeft een toendra-karakter: boomloos gebied met blijvend bevroren ondergrond. Rusland is rijk aan delfstoffen: in de Oeral goud, platina, koper, chroom, zwavel, edelstenen. Verder ijzer op vele plaatsen (Kriwoi Rog, Kertsj enz.), mangaan, cobalt, steenkool, petroleum (Bakoe), zout. Voor de rest van het gebied, z Siberië.

De bevolking van de Sowjet-Unie telt vertegenwoordigers van vele rassen. De eigenlijke Russen verdeelt men in Groot-Russen (in het C. van Europees Rusland), Wit-Russen (in het Boven Dwinaen Boven Dnjepr-gebied) en Oekrainers (ten Z. daarvan en in het Donetz-gebied). Verder Finse volken, Mongoolse (Kirgiezen), in Siberië Turkse, Mongoolse en Oud-Siberische volken, in het Z. Kaukasische volken, Perzen, Armeniërs, Koerden, Joden. Van de kerken heeft de Orthodoxe Kerk de meeste aanhangers. Verder zijn er Rooms-Katholieken (Polen), Lutheranen (Baltische Staten), Mohammedanen (in het O. en Z.), e.a.

Rusland, dat tot voor betr. kort een agrarisch land was, kan thans een industrie-staat genoemd worden. In 1937 was de totale productie 77,4 % industrieële productie en 22,6 % agrarische. Van de landbouwgewassen nemen de voedingsgewassen de voornaamste plaats in: tarwe, suikerbieten, oliezaden.

De voornaamste industriegewassen zijn: katoen, vlas, thee, suiker, rubber, zijde. De Sowjet-Unie is de derde katoenproducent van de wereld. Veeteelt in het steppengebied. Belangrijke houtwinning: 44 % van de oppervlakte bestaat uit woud. Een voornaam gedeelte van de landbouw is georganiseerd in staatsbedrijven. De industrie is gebaseerd op staatseigendom en staatscontrole.

Zij werd georganiseerd in trusts die verenigd zijn in staatssyndicaten. Belangrijk zijn de katoen-, wol-, linnen-, tabaks-, spiritus-, olie-, electrotechnische, chemische en rubberindustrie, benevens die van landbouwwerktuigen. Sterk ontwikkeld zijn de zware metaal-, wapen- en vliegtuigindustrie. De buitenlandse handel is een staatsmonopolie.

De wetgevende macht berust bij de Opperste Raad der U.S.S.R., bestaande uit 2 kamers; de Raad der Unie en de Raad van Nationaliteiten. De eerste bestaat uit 1339 leden (1 voor elke 300.000 inw.) en wordt rechtstreeks gekozen voor 4 jaar. De Raad van Nationaliteiten wordt gekozen op territoriale basis, d.w.z. dat elke republiek, elk autonoom gebied en nationaal gebiedsdeel een vast aantal vertegenwoordigers kiest, totaal 647, eveneens voor 4 jaar.

De hoogste staatsmacht berust bij het Presidium van de Opperste Sowjet der U.S.S.R., gekozen uit de Opperste Sowj et en bestaande uit een voorzitter en 32 leden. Het hoogste uitvoerende orgaan is de Raad van Ministers (vroeger: Volkscommissarissen). De voorzitter van deze raad, Joseph Stalin.die tevens alg. secretaris van de Commun. partij is, is in feite met dictatoriale macht bekleed. Elke constituerende republiek van de Unie heeft haar eigen Opperste Sowj et en Ministerraad. Hoofdstad van de Unie is Moskou (4.137.000 inw. in 1939).

Geschiedenis:

862 Rurik de Waraeger (Noorman) sticht de staat Nowgorod.
980-1015 Wladimir de Heilige. Gehuwd met een Byzantijnse prinses, voerde hij het Christendom in zijn Gr. Kath. vorm in.

± 1250 ± 1450 O.-Rusl. schatplichtig aan de Mongoolse Gouden Horde van Kaptsjak.

14e eeuw Wit-en Klein-Rusl. komen onder Pools— Litause heerschappij.
1462—1505 Iwan III, vorst van Moskou. Werpt het Mongoolse juk af en neemt de titel van czaar aan.
1533—1584 Iwan IV, de Verschrikkelijke. Verovert Kazan en Astrakan. Jermalc dringt in Siberië door.
1613-1645 Michael, de eerste czaar uit het huis Romanow.
1689-1725 Peter de Grote. Hervormde het bestuur, reorganiseerde het leger, schiep een vloot. Verovert de Oostzeeprovincies op Zweden. Sticht St Petersburg.
1762-1796 Catharina II. Verovert op de Turken de Krim en Z.-Rusl. Verwerft bij de 3 Poolse delingen (1772, 1792 en 1795) een groot deel van Polen.
1801-1825 Alexander I. Voert 1805-1807 oorlog met Napoleon. Daarna diens bondgenoot tot 1812: veldtocht van Napoleon naar Rusl. Brand van Moskou. Ondergang van Napoleons leger.
1825 Dekabristenopstand.
1825-1855 Nicolaas I. Voert een despotisch bewind en sluit Rusl. van het Westen af. 1827-1829 Oorlog met Turkije.
1853-1856 Krimoorlog.1855-1881 Alexander II.
1861 Afschaffing der slavernij.
1877—1878 Oorlog met Turkije. Rusl. verwerft Bessarabië.
1881-1894 Alexander III
1884 Merw veroverd.
1894-1918 Nicolaas II.
1894 Frans-Russ. verbond.
1904-1905 Oorlog met Japan, eindigend met Ruslands nederlaag.
1905 Opstanden in geheel Rusland Nicolaas II wapen voert een schijn-constitutionalisme in. (Doema).
1914-1918 Rusl. in oorlog met Duitsl. en Oostenrijk/Hongarije.
1917 Mrt. Russ. revolutie. Nicolaas II dankt af. Rusl. een republiek.
1917 Nov. De Bolsjewiki onder leiding van Lenin maken zich van de macht meester.
1918 Vrede van Brest-Litowsk met de Centralen.
1918-1921 Interventie van Franse, Britse, Amerik. en Japanse strijdkrachten ter ondersteuning van de „witte” legers (Koltsjak, Wrangel, Denikin e.a.) tegen het Rode Leger. Polen, Litauen, Letland, Estland en Finland maken zich onafhankelijk. Oorlog met Polen.
1921 Invoering van de „Nieuwe Economische Politiek” (N.E.P.), die de vrije handel meer speelruimte laat.
1924 Lenin sterft. Stalin opvolger.
1927 Strijd tussen Stalin en Trotzky, lopend over Trotzky’s politiek van aansturen op een wereldrevolutie en eindigend in de overwinning van Stalin’s zienswijze van „Socialisme in één land (Rusland)”.
1928 Begin van het eerste 5-jaren-plan tot grootscheepse industrialisatie van Rusl.
1933 Zuivering van de communistische partij. Meer dan 1.000.000 leden uitgestoten.
1934 Rusl. lid van de Volkenbond.

T935 Sluiting van een Russisch-Frans Verbond.

1946 Proces tegen Zinowjew, Kamenew e.a., beschuldigd van Trotzkisme.
1937 Maarschalk Tuchatsjewski en 7 andere generaals terechtgesteld, beschuldigd van samenzwering met Duitsl. en Japan.
1939 Ontslag van Litwinow als volkscommissaris van Buitenl. Zaken; vervangen door Molotow. Sluiting van een niet-aanvalsverdrag met Duitsl. Bezetting van een deel van Polen.
1939-1940 Oorlog met Finland.
1941-1945 Oorlog met Duitsl. en Ital. zie W.O. II.
1945 Oorlog met Japan.
1946 Nieuw 5-jarenplan. Verkoeling in de verhouding tot het Westen („koude oorlog”). Rusl. verstevigt zijn greep op zijn buurstaten („volksdemocratieën” in Polen, Roemenië, Hongarije, Bulgarije, Joegoslavië, Albanië).
1948-1949 Blokkade van Berlijn.

Kunst. De oudste bewaarde werken van bouwkunst zijn de Koerganen (graven). In 11e-12e eeuw kerken (Sophiakathedr. Kiew, domkerken Nowgorod, Wladimir, enz.) onder wijziging van Byzant. vormen. 14e-16e eeuw Kreml-kerken en Basiliuskathedr. Moskou, dienen als voorbeeld voor heel Rusl. Samensmelting v.

Byzant. stijl met die van de houtbouw, Oosterse vormen overheersend. Leningrad: Peter-Pauls-kathedr. 1733; Isaacskath. 1758, Winterpaleis, Hermitage, enz. In 19e eeuw gedeelt. terugkeer tot oude nationale stijl. Sed. Revol. 1917 geweldige nutsbouwstijl, zowel voor openb. gebouwen als fabrieken.

Op gebied der beeldhouwkunst staat de volkskunst (uit hout gesneden huisraad) op technisch hoge trap. Heiligenbeelden ontbreken echter in Gr. kerk. Van 18e eeuw af standbeelden. In 19e en begin 20e eeuw onder invl. van W.-Europa staande, toch zelfst. kunst (Troebetskoj, Wroebel, Konenkof, Archipenko).

De schilderkunst brengt tot in 17e eeuw alleen heiligenbeelden (ikonen) in gewijzigde Byzant. stijl; van 18e eeuw af W.-Europ. invloeden; 19e-20e eeuw: Sjisjkin, Weresjtsjagin, Repin, Wroebel, Bakst, Kandinsky, Chagall, Segall.

Letterkunde begint met de kerstening, waardoor de Z.-Slav. relig. letterk. in Rusl. doordrong. Reeds in 17e eeuw Westerse invloeden, maar pas door hervormingen van Peter de Grote ontstaat nieuwe lit. aera in Rusl. Midden 18e eeuw overheerst het pseudo-classicisme en schept Lomonossof een Russ. lit. taal. Allengs de Fr. invl. door de Eng. verdrongen. Gribojedof schept klass. Russ. blijspel.

Door Poesjkin, met de romantiek, verkrijgt de Russ. poëzie haar nationaal karakter (Lermontof, Kolzof). Het realisme wordt door Gogolj ingevoerd en krijgt grote betekenis met Aksakof, Toergenjef, Gontsjarof, later Grigorowitsj, Leskof e.a. De verhalende letterk. bereikt hoogtepunten met Dostojewskij en Tolstoi. Nieuwere toneelschrijvers: Ostrowskij, A. Tolstoi; lyrici: Nekrassof, Korolenko. Eind 19e eeuw: Tsjechof, Gorkij, Andrejef, naturalisten als Koeprin en Artzibasjef, decadenten Meresj kofskij, Brjoesof, Blok, Koesmin, de dichter-filosoof W.

Solowjef. Van de moderne school (ten dele nog prae-revolut.) zijn te noemen: Jessenin, Sewerjanin, Sjersjenewitsj, Majakofski, Ehrenburg e.a.

Taal vormt de O. of Russ. groep der Slav. talenfam. en is te verdelen in: Groot-Russisch, Klein-Russisch of Oekraiens en Wit-Russisch. Het Groot-Russisch is weer verdeeld in een N. en een Z. dialect; op de grens van beide ligt Moskou, welks taal aan de beschaafde samenleving sed. 18e eeuw de basis voor de Russ. lit. en schrijftaal gaf. In vergelijking met de andere Slav. talen is het Russisch archaïscher, o.a. door het ontbreken der hulpwerkwoordsvormen. Het Russ. alphabet is, ondanks strevingen het door het Lat. te vervangen, nog altijd het Cyrillische; wel is sinds de revol. van 1918 een phonetisch opgezette vereenv. der spreektaal (aanpassing aan de omgangstaal) ingevoerd.