in het oude Israël beschouwd als een geschenk aan Jahwe. Tot de oudste offergedachten behoort de opvatting van het 0. als een maaltijd, welke de gemeenschap tussen God en de offerenden tot stand brengt: zo kwamen van het dankoffer slechts bloed en vet op het altaar, het vlees verviel aan hen, die het O. brachten.
Het brandoffer daarentegen stelt het karakter van gave aan God sterk op de voorgrond. Bij het zoenoffer, waarmede God verzoend moet worden, werd de zonde op het offerdier gelegd en zo medegenomen in zijn dood.Geofferd werden het vlees van huisdieren, brood en wijn (plengoffer), ook reukwerk. Offerde aanvankelijk de huisvader, later komt dit recht alleen aan de priesters toe, terwijl na de centralisatie van de cultus door Josia (621 v.C.) het O. nog slechts in Jeruzalem gebracht mag worden. In het N.T. herinnert Jezus aan het O. waarvan het bloed het verbond tussen God en Israël bij de Sinaï bezegelde, als Hij bij de instelling van het H. Avondmaal spreekt van het nieuwe testament (verbond) in zijn bloed. Ook waar sprake is van Christus als Lam Gods of Paaslam zijn de beelden aan het Oudtestamentisch O. ontleend. De Hebreeënbrief ziet Hem als de hogepriester van het nieuwe verbond, die het O. voor de zonden niet met „vreemd bloed”, maar met zijn eigen bloed gebracht heeft.
Zo erkent het Chr. geloof slechts één offer van het nieuwe verbond, nl. het Kruisoffer, dat naar Kath. opvatting op sacramentele wijze in de H. Mis opnieuw wordt tegenwoordig gesteld; z Misoffer.