het behoren tot een volk, o.a. bepaald door raskenmerken, eenheid van taal, gemeenschappelijke lotgevallen, hoewel geen dezer factoren beslissend is. N. verkrijgt men door afstamming, geboorte op het gebied, huwelijk van de vrouw met een onderdaan, naturalisatie en (in sommige gevallen) door gebiedsoverdracht.
Of iemand deN. van een staat bezit moet worden beoordeeld naar de wetgeving van die staat. Deze regels zijn vastgelegd in het Nationaliteitsverdrag van 12 April 1930. Voor Ned. is deze materie behandeld in de wet van 12 December 1892 op het Nederlanderschap en ingezetenschap, S. 268; voor de overzeese gebiedsdelen in de wet van 10 Februari 1910, S. 55, in welke het begrip ,,Nederl. onderdaan” zijn intrede heeft gedaan. — N. wordt verloren o.a. door naturalisatie in een ander land of door huwelijk met een vreemdeling. Daar de regels de nationaliteit betreffende in de verschillende landen uiteenlopen zijn er personen, die geen N. bezitten (zgn. apatriden of statenlozen) en personen, die meer dan één N. bezitten (zgn. bipatriden).