(1) (erfelijkheidsleer). Een eigenschap heet dominant als bij een nakomeling een eigenschap van een der ouders de tegengestelde eigenschap van de andere ouder overheerst. (Voorbeeld: bruinblond) ;
(2) (muz.) of heersende toon, de 5e toon in de toonladder, voor zover deze als grondtoon wordt beschouwd; D.-accoorden, accoorden op de D. gebaseerd. De 4e toon in de toonladder heet onder-D.