De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Dijk

betekenis & definitie

aarden dam, dienende om het achterliggende land tegen overstroming te beveiligen. In zijn meest eenvoudige vorm heeft de D. een trapeziumvormige doorsnede, die begrensd wordt door de kruin, voor goede afloop van water met tonrondte* bewerkt en begrepen tussen de buiten- en binnenkruinlijn en verder door het buiten- en binnenbeloop, die onder geschikte helling afdalen naar het terrein, dijkszate, dijksstaal of dijksstoel genoemd, en wel het buitenbeloop tot de teen, het binnenbeloop tot de hiel.

Eventueel doorkwellend water moet door drainering nabij de hiel worden afgeleid. Rivierdijken. Het te keren hoge water, in Nederland afkomstig van hoog- en middelgebergte en hoogvlakte, duurt soms vrij lang achtereen. Wegens de vrij beperkte breedte van het winterbed en de aanwezigheid van soms vrij hoge uiterwaarden en dus matige golfontwikkeling, ligt de kruin betrekkelijk weinig boven de hoogste waterstand bij open rivier. Zeedijken. In het gebied van eb en vloed worden de hoogste waterstanden veroorzaakt door storm en duren betrekkelijk kort, zelden meer dan een paar getijden.

Voor de op de stormstreek liggende dijken moet men voor de hoogte niet alleen rekening houden met de hoogte van de vloed, maar ook met de golfverheffing daarboven en het uitlopen der golven tegen het dijksbeloop. Inlaag- en slaperdijken keren in gewone omstandigheden geen water. Inlaagdijken worden achter de zee- of buitendijk aangelegd om bij dijkval* de zeedijk te verlaten enop de inlaagdijk terug te trekken. Het tussenliggende gebied, de inlaag of kuip, komt dan buiten de waterkering en blijft z.g. drijven. Een slaperD. dient om de overstroming bij dijkbreuk* te beperken. Afsluit-D. dienen ter afsluiting van een open water, gewoonlijk voor inpoldering van het afgesloten gebied. Dijken zijn het voorwerp van vele regelingen van waterstaatsrecht. De Waterschappen zijn in de eerste plaats met de zorg er voor belast.