naam van het gedeelte van Sumatra’s Oostkust tussen Atjeh en Asahan, eigenlijk slechts het gebied tussen Serdang, Karolanden en Langkat. Het omvat een tot 700 m oplopende alluviale laagvlakte met in het binnenland vulkanisch gebergte en een plateau.
De van het gebergte naar de Straat Malakka stromende rivieren voeren zeer veel slib mee, dat banken voor de kust vormt, zodat scheepvaart moeilijk is. Liet land kent eigenlijk geen droge moesson, het gehele jaar door valt regen. Gem. jaartemp. 26,7°. De bevolking bestaat uit Bataks en Maleiers. Vooral bekend door de tabakscultuur (Sumatra-dekblad!), waarin bijna uitsluitend Nederlands kapitaal is belegd. Middelpunt van de cultuur is Medan, 76.600 inw. (1930). De D.-spoorwegmaatschappij legde verschillende spoorlijnen aan.