(Gr. klèros, lot, erfdeel), geestelijkheid. Tot de R.K.
C. behoren allen die door het ontvangen van de tonsuur* of enigerlei wijding door de Kerk in de geestelijke stand zijn opgenomen en als zodanig van de leken, laici (van Gr. laos, volk) zijn onderscheiden. Men spreekt van clerici reguläres of reguliere geestelijken (kloosterlingen) en clerici saeculares of wereldgeestelijken. Oudtijds betekende clericus ook wel student of schrijver (klerk).