(Lat. ad catacumbas, uit het Gr.), oorspronkelijke naam van gedeelte van een dalholte aan de Via Appia bij Rome, naderhand naam voor de ondergrondse begraafplaatsen uit de vroegste (1e-4e) eeuwen van het Christendom; behalve`te Rome heeft men C. ook te Syracuse, Napels, enige punten in N.-Afrika en te Parijs. Het systeem van gangen en daaraan gelegen kamers (cubicula) met muurschilderingen (fresken) groeide geleidelijk uit.
De graven der martelaren werden oorden van eredienst, nadat men in de 5e eeuw in het algemeen ophield de doden in de C. bij te zetten. In de 8e-9e eeuw werden de resten naar de kerken van Rome overgebracht. Sinds 1500 onderzocht, vormen de opschriften {graffiti), zolder- en muurschilderingen, nevens de sarkofagen, een hoofdbron voor de kennis der vroeg-Christ. kunst. De oudere schilderingen zinspelen met antieke motieven nog op verwachtingen nopens het generzijds, de latere brengen de hemelse majesteit in beeld. Nog heden bevatten de Calixtus- en Sebastiaan C. buiten Rome massa’s menselijke gebeenten. Een imitatie vindt men in Valkenburg.