(384-322 v.C.), Gr. filosoof uit Stagira, stichter van de Peripatetische school; A. vatte de filosofie (Socrates, Plato) en de wetenschap van zijn tijd logisch en methodisch samen. In 323 wegens „goddeloosheid” aangeklaagd, was hij genoodzaakt Athene te verlaten.
Volgens A.’s metafysica zijn „stof” en „vorm” de laatste zijnsgronden. De stof is het mogelijke, de vorm het werkelijke. Het doel van de natuur is vorm te worden en als absolute vorm „geest”.
Ook het goede is volgens A. verwerkelijking van mogelijkheid. Voor het bereiken van zijn levensdoel heeft de ene mens de andere nodig.
Van nature is de mens een „zoöpolitikon”, een sociaal wezen; alleen in samenleving met anderen kan hij ook een zedelijk wezen zijn.
In de middeleeuwen gold A. in het W. als groot autoriteit; de nieuwere wijsbegeerte (Descartes e.a.) verwierp hem; na Kant beleefde hij grote rehabilitatie.
Filosofische stromingen, die zich vooral op hem beroepen hebben, zijn het neo-Thomisme en de phaenomenologie.