De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Aardrijkskunde

betekenis & definitie

(geografie), wetenschap van de aarde, inz. van de aardoppervlakte.

Systematische A.: bestud. feit of verschijnsel van geogr. belang.

Regionale A bestud. verband tussen alle geogr. feiten en verschijnselen binnen één gebied.

Physische A. bepaalt zich tot de natuurwetensch. feiten en omvat: wiskundige (astronomische) A., geofysica (aarde als natuurk. object), meteorologie, climatologie, oceanoen hydrografie, orografie, (bestud. van vaste aardoppervl. in hoog en laag), geologie, geomorfologie, planten- en dierengeografie.

Sociale A.: bestud. relaties mens-aarde, omvat: econ. A., sociale A., landschapsgeogr., historische A., politieke A.

Oudste gegevens van enige omvang inzake A. komen van Egyptenaren, Phoeniciërs. Grieken vatten reeds samen (ie wereldkaart van Anaximander, 6e eeuw v.C.), zij beseffen dat aarde bol is. Heraclides van Pontus (320 v.C.) betoogt dat aarde om haar as draait, de stelselmatige beschrijving van de aarde geeft Strabo van Amasea. Hoogtepunt der A. in de Oudheid vormt het werk van Ptolemaeus: afgerond stelsel der wis- en sterrenk. A., volledige aardbeschrijving. Romeinen breiden alleen kring der aardrijkst. gegevens materieel uit (itineraria, wegkaarten). Indiërs en Chinezen hadden al eigen kaarten tijdens Alexander de Gr.

In ME. keert de A. terug tot opvatting van aarde als platte schijf; alleen Arab. leerden beter. In 15e eeuw treedt, door vele ontdekkingsreizen (Columbus, Vasco da Gama, Magelhaens), ommekeer in A. in. Astronomische A. omhooggebracht door Copernicus, Kepler, Galilei: aarde gezien als planeet in het zonnestelsel, draaiend om eigen as en in ellips om de zon. Dit vastgelegd in rijke kartografie (Mercator, Blaeu). Grote ontdekkingstochten (Am. poolgebieden, Austr.) nemen karakter van wetensch. expedities aan. In 17e-18e eeuw ontwikk. zich natuurlijke A., eind 18e eeuw de mens-zl. (A. v.

Humboldt). In jongste tijd overheersten in Du. deterministische opvattingen van het geogr. milieu als bep. factor over de mens, in Fr. meer humanistische zienswijzen, die elders bevruchtend werken.

< >