(Solanum tuberosum L.), kruidachtige, overblijvende plant, beh. tot de fam. der Nachtschaden (tomaat, tabak, bilzenkruid, boksdoorn, Jodenkers enz.). Zij vormt aan de ondergrondse stengeldelen zeer veel zetmeel bevattende knollen, 't Gewas heeft kantige, rijkbebladerde stengels; de bloemen zijn wit, rosé, blauw of violet en geven ronde groene bessen, welke evenals het loof giftig zijn door de alcaloïde Solanine.
Zaden worden alleen gebruikt voor veredeling en het verkrijgen van nieuwe variëteiten; de knollen van gemiddeld 30 gr worden als „poters" uitgezet. De A. vormt een voornaam bestanddeel van het voedsel van mens en dier (vitamine C en H); sinds het einde der 18e eeuw vooral in Eur. en Am. algemeen in gebruik. Hij is afkomstig uit Peru, Chili en Bolivia (Inca’s kenden hem al) en werd in het midden der 16e eeuw allereerst door de Spanjaarden naar Europa „overgepoot" en later ook door F. Drake, Walter Raleigh en Hawkins in Eng. en Ierl. ingevoerd. A. A. Parmentier ijverde met succes voor de invoering van de A. in Frankrijk; in Nederland en Duitsland is de A. door Carolus Clusius ingevoerd.Men verdeelt de A. en in klei-, veen- en zand-; consumptie- en fabrieks-A .en en naar gelang van de rijpingstijd in vroege, middelvroege en late, ook wel zomer- en winter-A.en.
Consumptieaardappelen. Groninger Kroon, Noorderling, Schotse muizen, Eerstelingen, Eigenheimers, Komeet, Malta, Duke of York, Bevelander, Record, King Edward (voor export naar Eng.), Alpha, Borgers, Red Star, Souvenir, Zeeuwse Blauwe, Bravo; oude variëteiten zijn nog: Arnhemse roden, Westlandse blauwen, Bonte blauwen, Zeeuwse bonten, Bremer roden, Muisjes, Schoolmeesters.
Fabrieksaardappelen. Paul Kruger, Thorbecke, Triumph, Ceres, Splendo, Ideaal, Excellent enz.
Beste groeibodem: losse, lichtere klei,- zwavel-, veenkoloniale en niet te droge zandgronden met een laag zuurgehalte, bij voorkeur de geestgronden. Door nauwkeurige selectie verkrijgt men gezond en raszuiver pootgoed. Het bewaren van A.en geschiedt in kelder of kuil in de grond, afgedekt met stro en aarde (zgn. inkuilen); droog, koel, vorstvrij en donker om het uitlopen te voorkomen.
De aardappel wordt belaagd zowel door vele plantaardige als ook door dierlijke parasieten.
Plantaardig. schimmel (in 1845 vernietigden zij nagenoeg de gehele oogst), bladrolziekte, ringvuur, mozaïekziekte, stippelstreep, zwartbenigheid, schurft of pok, wratziekte, kanker, rood-, nat- en droogrot en roestziekte;
Dierlijk. Colorado-kever, (de wet van 27 Dec. ’34 regelt de bestrijding), aardrups, ritnaalden, wantsen, stengelaaltje, rups van de gamma-uil, koperworm en aardappelvloo. Bestrijding van deze parasieten en virusziekten wordt krachtig door de Plantenziektenkundige Dienst gepropageerd en ondersteund, ook door berichtgeving per radio in samenwerking met het K.N.M.I. te De Bilt (weersomstandigheden in verband met uitbreken van aardappelziekten).
Voornaamste productielanden: Sovj. Unie, Polen, Frankr., Tsjechosl., Ned., Big. en Lux. Het grootste deel van de productie wordt voor consumptie bestemd, rest verwerkt tot glucose, dextrine en spiritus. Derivaten: macaroni, vermicelli, plakmiddel, puddingpoeder, aardappelmeel enz. Zegswijzen: Er uitzien als een afgegoten aardappel, er ontdaan uitzien; een mens is geen aardappel, wil ook wel eens een pretje hebben; je bent maar een aardappel, heel klein.