(Nicoliana), beh. tot de Nachtschadefam. Er bestaan 3 soorten: Virginische T. (N. tabacum), hiertoe behoort ook de Oost-Indische T.; boeren of viooltjes T. (N. rustica), hiertoe behoort de Turkse 7'.; en N. petunoides, Europese en Australische soorten.
T.-planten zijn 1-jarig; tot 2,5 m hoog. Uit het zaad kan eetbare olie worden gewonnen en een goede veekoek. T. is afk. uit tropisch Amerika, groeit het best in warme, vochtige streken, enkele soorten zijn aan koudere streken geacclimatiseerd. Zij verlangt een kalirijke grond. Voor blad gekweekte planten worden getopt. Als de bladeren aan de rand geel beginnen te worden, worden ze geoogst.
De onderste (beste) bladeren leveren het zandblad, dan volgt het voetblad, het middenblad en het topblad. De aangeregen bladeren worden gedroogd (curing). Na het drogen moet de T. rijpen (ageing). Sigarentabak moet fermenteren (zweten). De totale wereldproductie bedroeg in 1947 ton.
