Gepubliceerd op 11-11-2021

huid

betekenis & definitie

v. -en;

1. ontl. natuurlijk bekleedsel van het menselijk of dierlijk lichaam; vel: de slangen veranderen van huid; zegsw. een dikke (of: harde) huid hebben, ongevoelig zijn voor beledigingen of vernederingen; iem. de huid vol schelden; hij steekt in een slechte huid, is ziekelijk; de huid afstropen, a) villen, b) afzetten; met huid en haar opeten, (geheel en al) verslinden; er zijn huid aan wagen, zijn leven; zie beer;
2. bij verg. dunne bekleedsels van inwendige lichaamsdelen van planten: vlies; gew., vero.: de huid van deze vrucht is bruin;
3. v. e. schip: buitenbekleding; vero.: walvisvaarders met een dubbele huid tegen het ijs.