Gepubliceerd op 11-11-2021

haan

betekenis & definitie

m. hanen, haantje (1 dierk. mannetje bij de hoenderachtige vogels; 2 afbeelding v. e. haan; inz. windwijzer in de vorm v. e. haan; 3 bij verg. naam van het onderdeel van het slot, dat op slaghoedje, of slagpin neerkomt en het schot doet afgaan):

1. een haan is het mannetje der kippen; evenzo: bij fazanten, kalkoenen, kwartels; stappen als een haan; zegsw. zijn haan koning laten kraaien, zijn zin of wil doorzetten, den baas spelen; daar kraait geen haan naar, dat zal nooit uitkomen; den roden haan laten kraaien (of: op het dak zetten), een huis in brand steken; den gebraden haan uithangen, grof verteren; zie haantje, Gallische haan;
2. de haan op of van de kerktoren;
3. de haan v. e. geweer overhalen, spannen.