XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Jacob Obrecht

betekenis & definitie

Jacob Obrecht (Gent 1457 of 1458-Ferrara 1505) was een Nederlandse componist uit de 15e eeuw, die wordt beschouwd als één van de grootste componisten van zijn generatie, naast Josquin Des Prez.

Jacob Obrecht (of Hobrecht) groeide op in Gent. Zijn vader, Willem Obrecht, was stadstrompetter. We weten niets over de muzikale opvoeding die hij zijn zoon Jacob zou kunnen hebben gegeven, maar dat de jongen aanleg voor muziek had moet snel duidelijk zijn geweest. Dat hij niet, zoals Josquin des Prez en vele andere nu bekende componisten uit de 15e en 16e eeuw, al op jonge leeftijd naar Italië werd gehaald heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat hij geen goede zanger was. Deze verklaring is misschien wat simpel, maar we moeten ons wel realiseren dat musici in de Renaissance vooral werden gezien als uitvoerenden; het componeren kwam pas op de tweede plaats. Obrecht bleef in zijn geboortestreek en bekleedde diverse functies als kerkmusicus in Bergen op Zoom, Kamerijk, Antwerpen en Brugge. Toch lonkte Italië ook voor hem, en we vinden hem in 1487 aan het hof van Ercole d'Este in Ferrara.

Ercole had een aantal jaren eerder een door Obrecht gecomponeerde mis in bezit gekregen en hij nodigde de componist uit aan zijn hof. Obrecht was in die tijd verbonden aan de St. Donaatkathedraal in Brugge, en om naar Italië te gaan had hij een half jaar verlof gekregen. Hij bleef echter tien maanden weg en bracht daarna nog enige tijd in Bergen op Zoom door, als koormeester van de Sint Gertrudiskerk. Na nog weer enige aanstellingen in Brugge en Antwerpen ging Obrecht in 1504 voor de tweede maal naar Ferrara, nu om Josquin Des Prez op te volgen als kapelmeester van Ercole d'Este. Het was Obrecht dringend afgeraden naar Ferrara te gaan. De pest heerste daar en Obrecht had een zwakke gezondheid. Josquin had Ferrara verlaten op de vlucht voor de pest en was inmiddels in Frankrijk. In januari 1505 stierf Ercole d'Este, waardoor Obrecht zijn kapelmeesterschapkwijt was. Hij probeerde nog een post te bemachtigen in Mantua maar dit mislukte. In juni of juli 1505 stierf Obrecht inderdaad aan de gevolgen van de pest. Zijn muziek was inmiddels, net als die van Josquin des Prez, in heel Europa bekend.

Het is verleidelijk om een vergelijking te maken tussen Obrecht en Josquin Des Prez. Beiden hadden immers een formaat waarmee zij uitstaken boven hun generatiegenoten. Ook tijdgenoten maakten die vergelijkingen al veelvuldig. Voorzover we dat uit de bewaard gebleven geschriften kunnen aflezen waren Obrecht en Josquin wat betreft hun karakters elkaars tegenpolen. Josquin was introvert en melancholiek, Obrecht opvliegend en temperamentvol. Josquin sleutelde soms jaren aan een mis voordat hij deze rijp voor uitvoering achtte, terwijl Obrecht in één avond een mis kon schrijven die hij meteen de volgende dag liet uitvoeren. Over wie van de twee nu de beste componist was verschilde men van mening, hoewel er toch een voorkeur voor Josquin te bespeuren viel. Bewijzen voor een ontmoeting tussen de twee zijn er niet, maar ze moeten elkaars muziek wel gekend hebben. Beiden schreven een mis op het thema Fortuna desperata waarin ze elkaar citeerden.

Cantus firmus:
Wanneer men Obrechts carrière overziet, dan valt op dat hij voortdurend in beweging was. Meestal was het zo dat belangrijke musici vele jaren aan dezelfde kerk of aan hetzelfde hof verbonden waren en in alle rust werkten aan hun reputatie. Bij Obrecht zien we, voorzover we zijn spoor kunnen volgen, een lange reeks aanstellingen aan verschillende kerken waarvan de meesten slechts voor een paar maanden of hoogstens een jaar. Obrecht was dan weliswaar een fantastische componist, maar als musicus kon hij nergens echt aarden. Daarbij zal zijn opvliegende karakter zeker een rol hebben gespeeld. Hij ging niet altijd even zachtzinnig om met de koorknapen, in Brugge werd hij daar zelfs officieel voor op de vingers getikt, en hij was voortdurend in conflict met de boven hem gestelde kerkelijke autoriteiten.

Dat temperamentvolle karakter van Obrecht vinden we ook terug in zijn manier van componeren. Hij was steeds op zoek naar nieuwe uitdrukkingsmiddelen binnen het compositorische idioom van zijn tijd, en hij perfectioneerde al bestaande technieken. Het meest in het oog springend wat dat betreft is zijn gebruik van de cantus firmus in zijn missen. De cantus firmus is het in lange noten gezongen thema waarop een mis is gebaseerd. Obrecht putte zich uit in verschillende manieren om een cantus firmus in een miscompositie te verwerken, zodanig dat ondanks de geweldige stemmenweefsels die hij daar omheen bouwde de cantus firmus altijd nog goed te volgen was. Terwijl Josquin een meester was in het minutieus uitspinnen van kleine themaatjes, was Obrecht superieur in het opzetten van enorme klankmassa's rond een cantus firmus. De Missa Fortuna desperata (ca. 1490), die Obrecht baseerde op een lied van zijn tijdgenoot Antoine Busnoys, is wat dat betreft exemplarisch. Lange tijd werd gedacht dat dit een vrij laat werk van Obrecht was, maar uit recent musicologisch onderzoek blijkt dat de mis al in de jaren '90 van de 15e eeuw veel werd uitgevoerd. Dat betekent dat de compositie toch wel wat ouder moet zijn.

Het eenvoudige thema van Busnoys is ook voor niet zo geoefende oren door het hele werk heen uitstekend te volgen, zelfs te midden van de meest ingenieuze polyfonie. Wat dat betreft was Obrecht een echte individualist. Hij experimenteerde graag met het afwisselen van het aantal partijen per misdeel, maar ook zijn vierstemmige muziek geeft de indruk van veel meer stemmen. Dit maakt zijn muziek soms nogal rusteloos en wat moeilijker toegankelijk dan de afgewogen polyfonie van Josquin. Maar Obrecht was zeker niet de mindere van Josquin. Een uniek werk van Obrecht is de Missa Maria zart (1504), die hij in zijn laatste levensjaar in Ferrara schreef. Op weg van de Nederlanden naar Italië pikte Obrecht in Tirol een kerkliedje op, Maria zart, waarvan de melodie hem zodanig bekoorde dat hij er een mis op baseerde. Deze mis kan worden beschouwd als Obrechts opus ultimum. Met een lengte van 70 minuten, meer dan twee keer zo lang als gebruikelijk was in de Renaissance, en een polyfone structuur die veel minder hectisch is dan in veel van zijn vroegere missen is de Missa Maria zart een muzikaal monument dat thuishoort in de rij van belangrijkste miscomposities in de muziekgeschiedenis naast de Hohe Messe van Bach, de Mis KV 427 van Mozart en de Missa solemnis van Beethoven.

Van Obrecht zijn ongeveer 30 motetten bekend, maar gezien de grote hoeveelheid kerkelijke functies die hij heeft bekleed moet hij een veelvoud daarvan gecomponeerd hebben. Motetten waren, veel meer dan missen, gelegenheidscomposities die meestal maar één keer uitgevoerd werden. Toch hebben Obrechts motetten door heel Europa gecirculeerd, hij nam ze in ieder geval zelf mee als hij weer eens naar een andere kerk in een andere stad verhuisde. Bij de motetten zien we een grote variëteit aan compositietechnieken, van drie- tot zesstemmig. Ook hier gebruikte Obrecht vaak een cantus firmus, maar in de motetten is deze afkomstig van de gregoriaanse melodieën en bijbehorende de tekst. Het zesstemmige Saive Regina is één van de meest briljante motetten van Obrecht. Hij gebruikt hierin het gregoriaanse Saive Regina als cantus firmus en laat deze melodie bovendien door verschillende stemmen ook nog als canon zingen.

Middel-Nederlands:
In verhouding tot zijn kerkmuziek nemen de wereldlijke werken in Obrechts oeuvre, tenminste voorzover die ons nu bekend zijn, een geringe plaats in. Wel bijzonder is dat we van Obrecht behalve acht Franse chansons ook zestien liederen hebben op middel-Nederlandse tekst. Hij moet er veel meer geschreven hebben, hij was tenslotte het grootste deel van zijn leven in de Nederlanden werkzaam. De liederen waren bedoeld voor uitvoering in kleine kring en zijn zowel melancholiek als humoristisch van toon. Ook deze composities zijn wat betreft behandeling van de cantus firmus, in dit geval de gezongen tekst, zeer geraffineerd. Bovendien zijn de liederen uniek omdat we uit de 15e eeuw verder zo goed als geen andere meerstemmige liederen op Nederlands tekst bezitten.

Obrecht is vanaf de 19e eeuw, toen de componisten uit de Renaissance weer in de belangstelling kwamen, uitgegroeid tot een soort boegbeeld van de Nederlandse muziek en een dankbaar onderwerp voor musicologisch onderzoek. Daardoor wordt hij nogal eens gezien als een typische musicologencomponist die zijn reputatie vooral dankt aan het feit dat hij zo experimenteel en spectaculair componeerde. Maar juist dat spectaculaire en experimentele komt het beste tot zijn recht in klinkende uitvoeringen van Obrechts muziek, beter dan op papier. Obrecht is dus juist om die reden niet alleen interessant voor musicologen. Helaas is het aantal opnamen van zijn werk gering (veel missen en motetten zijn nog helemaal nooit opgenomen), en wordt zijn werk op concerten nauwelijks geprogrammeerd. Daarom is de naam Jacob Obrecht voor de meeste mensen niet anders dan van een straatnaambordje in Amsterdam-Zuid. Een componist die zo individualistisch was, een kwaliteit die we tegenwoordig juist zo waarderen, verdient beter.

Oeuvre
Ca. 30 missen; ca. 30 motetten; 16 liederen op Nederlandse tekst, 8 liederen op Franse tekst, 1 Italiaans lied en nog wat kleinere werken zonder tekst.