(Canoniek Recht), het geheel der rechtsvoorschriften, door de Kerk uitgevaardigd, waardoor inrichting en bestuur der Kerk en de kerkelijke betrekkingen tusschen de leden geregeld worden; in engeren zin, als het gaat over positief, door de Kerk ingesteld recht; in ruimeren zin, als ook de bepalingen omtrent de Kerk van natuurwettelijken en positief-goddelijken oorsprong ertoe worden gerekend.
Als volmaakte maatschappij, niet van zuiver geestelijken, maar ook gedeeltelijk van wereldlijken aard, heeft de Kerkelijke overheid de bevoegdheid wetten te maken, recht te spreken en dwangmiddelen toe te passen, waaraan de geloovigen zich moeten onderwerpen. Algemeen geldend recht schept de → paus, het Oecumenisch Concilie door den paus bekrachtigd en de → Romeinsche Curie; bijzonder of particulier recht, dat voor een bepaald territorium of instituut geldt, door de voor die territoria en gebieden bevoegde instanties, te weten: Nationale, Interprovinciale en Provinciale → Concilies en de → Diocesane Synoden.
Het algemeene recht der Westersche Kerk is verzameld in den → Codex Juris Canonici. Wat na de publicatie van dezen Codex aan algemeen recht tot stand komt, wordt in de → Acta Apostolicae Sedis gepubliceerd. Het particuliere recht (van → kerkprovincies, → bisdommen enz.) bevindt zich in de akten van de Plenaire en Provinciale → Concilies en de → Diocesane Synoden, bovendien in de bisschoppelijke wetten. De codificatie van het algemeen recht der Oostersche Kerk (geünieerde Kerk) bevindt zich sedert 1929 in een voorbereidend stadium.