het college van alle personen, die krachtens hun ambt den paus (pauselijke curie) of den bisschop (bisschoppelijke curie) ter zijde staan in het bestuur respectievelijk van de geheele Kerk of van het geheele bisdom.
Tot de bisschoppelijke curie behooren:
1. de → vicaris-generaal,
2. de → officiaal en een aantal rechters,
3. eenige → examinatores,
4. pastoor → consultores.
Verder kan de bisschop zijn curie uitbreiden met een of meer secretarissen en andere functionarissen, ook leeken. Allen worden benoemd door den bisschop, moeten een ambtseed afleggen en het ambtsgeheim bewaren.
Tot de pauselijke of → Romeinsche curie behooren:
1. de → Romeinsche of kardinaal-congregaties (vooral voor de bestuursmacht),
2. de → pauselijke rechtbanken: Penitentiarie (voor gewetenszaken), de Romeinsche Rota, en de Pauselijke Signatuur (voor geschillen),
3. de bureelen of officies (vooral voor de uitvoerende macht): de → Pauselijke staatssecretarie, de → apostolische kanselarij, de → Pauselijke datarie, de → apostolische kamer en het secretariaat der breven (zie Pauselijke Bureaux).