Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Verkeer en vervoer

betekenis & definitie

A) Begrip

Verkeer in den ruimsten zin is het geheel der onderlinge betrekkingen tusschen de menschen, zoowel hun verplaatsing in de ruimte, als hun geestelijke omgang door middel van gesproken woord, schrift, telegraphie, radio, enz. In engeren zin: de verplaatsing van personen en goederen door verkeersmiddelen (vervoer). Hier wordt gehandeld over verkeer in dezen laatsten, economischen zin.

Naarmate de economische betrekkingen en behoeften zich uitbreidden en de techniek vorderingen maakte, werd het v. meer en meer ontwikkeld en ontstond een in aantal en aard steeds grootere verscheidenheid van vervoermiddelen.

B) Vervoermiddelen

Deze vindt men afzonderlijk behandeld op eigen trefwoord: automobiel, luchtschip, rijwiel, schip, spoorweg, vliegtuig enz.

C) Ontwikkeling van het verkeer

In de Oudheid had het voornaamste v. plaats over zee (Phoeniciërs, Carthagers, Grieken, Romeinen), ofschoon er ook belangrijke handelswegen door Klein-Azië waren, die verbinding gaven met Indië en China. Op den duur hadden de Romeinen ook reeds een dicht net van uitstekende landwegen over heel hun gebied aangelegd voor verkeer te paard of per wagen en postkar (per snelpost kon men bijv. vanuit Rome in iets meer dan 5 dagen Keulen bereiken). In de woelingen der vroege M.E. raakten deze wegen in verval en had het overigens weinig uitgebreide verkeer hoofdzakelijk plaats door middel van kustvaart en langs de rivieren (Noormannen, Genua, Venetië, Hanze). In de latere M.E. waren reeds weer belangrijke landwegen in gebruik, waarlangs een aanzienlijke handel werd gedreven, bijv. van Rome over de Alpen naar Augsburg en Neurenberg; van Marseille naar Parijs-Brugge en Parijs-Bremen-Hamburg; van Londen-Antwerpen over Keulen-Frankfort naar Praag en Weenen, van Amsterdam naar Keulen, van Luik naar Den Bosch, van Klein-Azië naar Krakow, en vele andere. Door de ontdekking van de zeewegen naar Indië en Amerika nam het v. in tot dan toe ongekende mate toe, evenals trouwens het Europeesch handelsverkeer door de ontwikkeling van handel en industrie en de meerdere veiligheid der wegen. In de 19e e. bracht het gebruik van stoomboot en spoorweg, in de 20e dat van luchtschip en vliegtuig, het v. tot zoodanige ontwikkeling, dat wat vroeger maanden en jaren eischte thans in dagen en uren kan worden bereikt. Zie de samenstellingen met ➝ Verkeer-.

D) Het huidige verkeer heeft plaats te water, hetzij over zee (zie ➝ Scheepvaart), hetzij langs de groote rivieren en stroomen, hetzij langs binnenwateren (zie ➝ Beurtvaart, Binnenscheepvaart); vervolgens over land [spoor (zie ➝ Spoorwegtarieven en tariefstelsels), ➝ Automobiel (zie aldaar, sub Automobilisme), ➝ rijwiel; op kleineren afstand paard en wagen]; en door de lucht (zie ➝ Luchtverkeer).

Wat de organisatie betreft: het v. heeft voor een groot deel plaats door openbare middelen van vervoer, dat zijn de zoodanige, die ten algemeenen dienste staan, en ofwel door de overheid zelf worden geëxploiteerd, ofwel door deze aan een ➝ concessie zijn gebonden en door haar gecontroleerd worden.

In Nederland zijn dit:

a) Spoorwegen. Deze kunnen slechts aangelegd worden krachtens ➝ concessie van de overheid. Het spoorwegverkeer is geregeld in de wet van 9 April 1875, waarin o.m. aansprakelijkheid van de spoorwegondernemers, rijkstoezicht op de spoorwegen, tarieven en veiligheidsvoorschriften voorkomen. Voor de tegenwoordige verhouding tusschen staat en spoor zie ➝ Naasting; Spoorwegen (sub 13, a).
b) Locaalspoor- en tramwegen, kunnen eveneens slechts aangelegd worden krachtens concessie. Het verkeer met deze middelen van vervoer is geregeld bij de Wet van 9 Juli 1900. Vgl. verder ➝ Tramwegen.
c) Autobussen. Autobusdiensten kunnen slechts worden uitgeoefend krachtens vergunning van Gedeputeerde Staten. Van dezer beslissing staat beroep open bij de Kroon (Wet Openbare vervoermiddelen).
d) Luchtvaartuigen. Zie ➝ Luchtvaartwet.
e) Het verkeer met andere openbare middelen van vervoer is niet van een concessie afhankelijk en is geregeld in de Wet Openbare vervoermiddelen.

Verkeersongevallenstatistiek Nederland en België Aantal 1933 1934 1935 1936 Ned. België Ned. België Ned. België Ned. België Verkeersongevallen 41.816

19.113 44.705 19.471 43.043 24.907 43.724 28.595

Gedood

427
352
744
364
763
613
790 625

Gewond 12.601 8.072 14.538 8.461 14.516 10.390 14.703 11.448 In België:

a) Spoorwegen. Deze zijn gebonden aan concessie en toezicht van den staat. De tarieven worden vastgesteld door den raad van beheer behoudens het recht voor de regeering verlaging der tarieven te eischen of verhooging te verbieden. De regeering regelt de politie en verzekert de veiligheid der spoorwegen volgens de van kracht zijnde wettelijke bepalingen. Een wet van 26 Maart 1932 geeft de maatschappij het recht openbare autobus- en autocardiensten in te richten. Zie verder ➝ Spoorwegen (sub B, b).
b) Buurtspoorwegen. De wet van 24 Juni 1885 heeft de regeering gemachtigd de statuten goed te keuren van een maatschappij gesticht te Brussel onder de benaming van „Nationale maatschappij der buurtspoorwegen”. De statuten werden goedgekeurd door K.B. van 6 Juli 1885 en later door vsch. wetten gewijzigd. De exploitatie der buurtspoorwegen wordt beheerscht door het politiereglement van 24 Mei 1931. De maatschappij kreeg toelating door de wet van 11 Aug. 1924 autovervoerdiensten in te richten.
c) Tramways. Zie ➝ Tramwegen (sub België).
d) Autobussen en autocars. De wet van 21 Maart 1932, welke die van 15 Sept. 1924 heeft afgeschaft, regelt het vervoer van personen door middel van autobussen, autocars enz. Het art. 13 van deze wet voorziet twee soorten rechten. Door de vergunninghoudende maatschappijen te betalen:
1° De rechten welke de staat, de provincie en de gemeenten

aan de exploitanten van openbare diensten kunnen opleggen. Zij worden berekend volgens het aantal afgelegde kilometers en evenredig verdeeld volgens den afstand op het resp. grondgebied dezer afgelegd.

2° De rechten welke de staat mag opleggen ten bate van de Nationale maatschappij van buurtspoorwegen en van de Nationale maatschappij van Belgische spoorwegen wegens de mededinging aan deze maatschappijen veroorzaakt. Het besluit Wet van 5 Maart 1936 regelt het vervoer van zaken door middel van autobussen en autocars. Zie hieronder, sub E.
e) Voor luchtvaart zie ➝ Luchtvaartwet (2°). Zie verder voor op het v. betrekking hebbende kwesties de woorden ➝ Verkeerspolitie, -teekens enz.
V. Boon.
E) Verkeer stedebouwkundig, een der hoofdelementen, waarmede in den ➝ stedebouw rekening moet worden gehouden (vgl. ➝ Stedebouw en ➝ Uitbreidingsplan). Het v. vraagt het traceeren van wegen. Men onderscheidt:
a) interlocaal en internationaal v., waarvoor de spoor- en waterwegen en de groote autobanen, worden aangelegd. Zij vermijden de bebouwde kommen, waarheen zijtakken dier wegen voeren of welke zij aan de peripherie raken (spoorwegen).
b) Locaal v., dat voert van stadswijk tot stadswijk, van de woonwijken naar de city, de industrieterreinen, de ontspanningsgebieden, enz. Hiervoor dienen de groote hoofdwegen in de bebouwde kommen.
c) Het woonverkeer van en naar de afzonderlijke woningen, waarvoor de woonstraten dienen.
d) Het ontspanningsverkeer (in Amerika), waarvoor speciale parkwegen worden aangelegd, speciaal bestemd voor de recreatie der erlangs rijdende automobilisten.
v. Embden.
F) Coördinatie van het verkeer. De toerusting van N.W. Europa met middelen van vervoer en verkeer was voortgekomen uit de structuur van landbouw, handel en nijverheid; sedert het uitbreken van den Wereldoorlog in 1914 voltrekken zich daarin belangrijke wijzigingen. De goederenstroom wordt geremd door inkrimping van de bedrijvigheid, door inzinking van export- en transitoverkeer; vooral in Nederland en in België. De outillage der spoorwegen bleek weldra te groot voor den omvang van het verkeer en die der binnenvaart evenzoo; deze laatste had in Nederland 80% van het goederenvervoer voor haar rekening, in België veel minder. Daarbij kwamen zich, als ’t ware als producten van den oorlog, aandienen de ontwikkeling van het vervoer op den weg en van dat in de lucht. Vooral het mechanisch vervoer op den weg bleek een gezochte toevlucht voor personen- en goederenvervoer ten plattelande te zijn. Groote wegen werden van overheidswege verbeterd of nieuw aangelegd; de groote rivieren werden overbrugd. In het verkeer kwam er onderling concurrentie van alle zijden, gepaard met een streven van ieder om zijn arbeidsveld uit te breiden; vandaar een veelheid van transportmiddelen en een veelheid van ondernemingen. De coördinatie van het verkeer tracht daarin orde te scheppen door het bevorderen van een organische samenwerking, op den grondslag van tarievenovereenkomsten, van die verschillende eenheden, zonder dat deze versmolten worden tot één geheel. Watervervoer, spoorwegen, tramwegen, autobussen en vrachtauto’s benevens de luchtvaart zullen alle, voor zoover zij in stand blijven, in onderling juiste verhoudingen een steeds beteren service aan het publiek bieden en tevens de groote financieele tekorten bij de exploitatie van de spoorwegen, die in de structureele wijzigingsperiode na den oorlog regel zijn geworden, doen verdwijnen.

Zoowel in Ned. als in België is de coörd.van het v. nog in een periode van wording. In Ned. heeft men de Staatscommissie-Patijn en die Van der Vegt, ter bestudeering van het vraagstuk of van zijn onderdeelen, ingesteld. De eerste kwam tot de conclusie, dat de autobusdiensten aan een vergunningsstelsel gebonden behoorden te zijn; de tweede dat reorganisatie en concentratie der intercommunale tramwegen gewenscht was. Beide conclusies zijn door de Regeering aanvaard en worden thans onder haar voorschrift of toezicht in toepassing gebracht. Verder is aan de spoorwagen meer vrijheid toegestaan bij het contracteeren van vervoerstarieven; werd het mechanisch vervoer op den weg aan een vrij hooge belasting onderworpen; is voor de binnenvaart eene evenredige vrachtverdeeling ingevoerd; zijn de werk- en rusttijden van chauffeurs gereglementeerd; wordt het autovervoer van personen en goederen, alsmede de toestand van de vervoermiddelen op den weg, aan overheidsbepalingen onderworpen; en zijn tal van spoorwegbaanvakken, spoorwegstations en tramwegen opgeheven of opgebroken.

M. Bongaerts.

In België werd op 28 Maart 1934 namens de Regeering een wetsontwerp neergelegd „tot betere coördinatie van het vervoer over den weg en per spoor”. Als hoofdpunten van de ontworpen coördinatie waren volgens de Memorie van Toelichting voorgesteld:

a) de regeling van de verworven toestanden;
b) de voorkoming van verspillingen en dubbele diensten;
c) de verschaffing aan het publiek van snelle, gemakkelijke en goedkoope vervoermiddelen. Dit ontwerp werd niet gestemd, doch de hoofdtrekken ervan werden onder het regime der speciale machten overgenomen in het besluit Wet nr. 248 van 5 Mrt. 1936 over de „regeling van het vervoer van zaken door middel van motorvoertuigen”.

Dit besluit huldigt het beginsel van het vergunningssysteem. Niemand mag door middel van niet op sporen rijdende motorvoertuigen of voertuigen met onafhankelijke mechanische trekkracht vervoer van zaken voor rekening van anderen en tegen bezoldiging verrichten, tenzij hem daartoe machtiging verleend weze door het „Bureau van het Wegvervoer”, gehecht aan het Ministerie van Verkeerswezen.

Voor het vervoer van personen door middel van openbare autobus- en autocardiensten werd het beginsel der vergunningen reeds vroeger toegepast. Zie dienaangaande de wet van 21 Maart 1932 op de autobus- en autocardiensten.

Rondou.