Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vakopleiding

betekenis & definitie

Algemeen

V. sluit aan bij het algemeen vormend onderwijs, en omvat de speciale opleiding tot beroepsarbeid in landbouw, industrie, handel, 'zeevaart, enz. Alzijdig opgevat, is onder v. ook de opleiding van onderwijzers, die op huishoudscholen voor meisjes e.d. inbegrepen. Het betreft de opleiding voor toekomstige sociaal-economische werkzaamheid, uitgezonderd de zuiver wetenschappelijke functies. Uiteraard moet de v. de technische ontwikkeling op den voet volgen. Ofschoon op de practijk ingesteld, wordt niettemin de theoretische inslag der v. sterker, naarmate mechanische bewerktuiging de handenarbeid vervangt. Eischen van werktuigkundigen aard komen alméér op den voorgrond. Dit noopt tot uitbreiding van de v.

In Nederland was volgens de jongste gegevens in het schooljaar 1935-’36 het aantal leerlingen bij het nijverheidsonderwijs gestegen tot 131 836, tegen 126 965 in het vorige jaar.

Bovendien waren 2 176 jongens in opleiding volgens het leerlingwezen (zie → Leerlingstelsel).

Het aantal inrichtingen voor v. bedroeg 699, en 8 voor het leerlingwezen.

Het huishoudonderwijs in scholen en cursussen werd gegeven aan 46 737 en het landbouwhuishoudonderwijs aan 10 967 leerlingen.

In gesubsidieerde Kath. inrichtingen werd v. gegeven aan:

a) 66 dagscholen met 8 898 leerlingen,
b) 244 avondscholen met 17 641 leerlingen,
c) 35 land- en tuinbouwscholen met 2 553, en 193 land- en tuinbouwcursussen met 3655 leerlingen.

Bovendien hadden 8 middelb. Kath. handelsscholen 466 ; 4 hoogere handelsscholen 113; en 39 handelscursussen 3 692 leerlingen. In 1937 waren voorts in opleiding 5 339 onderwijzers (2 945 vr.), waarvan 2 528 (1 445 vr.) in Kath. kweekscholen. Op de rijksbegrooting voor 1938 is 12,9 millioen gld. voor nijverheidsonderwijs uitgetrokken. Daarin zijn begrepen 6 millioen aan subsidie voor jongens-, en 3 millioen voor meisjes-scholen voor lager onderwijs. Aan subsidiën voor v. volgens het leerlingwezen noteert de begrooting 64 000 gld.

Nagenoeg 2,5 millioen gld. is bestemd voor de opleiding van onderwijzers. De bedragen van rijkswege aan v. besteed, zijn stijgend; maar, vergeleken met de kosten alleen aan onderwijzerssalarissen bij het lager onderwijs (87,6 millioen) maken ze een poover figuur.

De toekomstige economische positie van Ned. noopt tot uitbreiding van vakonderwijs. — Zie ook → Nijverheidsonderwijs. Kuiper.

In België wordt, buiten het individueele leerlingschap bij de werkgevers in de kleinnijverheid, de georganiseerde collectieve v. verzekerd ófwel door het werkhuis in de school ófwel door de school in het werkhuis. Wat den eersten vorm betreft, nl. het werkhuis in de school: in dit stelsel wordt én de theorie én de practijk onderwezen in de school. Tengevolge van de zware financieele lasten, welke dit stelsel medebrengt: voor het oprichten van speciale werkhuizen, de vereischte outilleering, de organisatie van het werk en het bijzonder onderlegd personeel, zijn de opleidingsmogelijkheden ervan zeer beperkt, zoodat het ook geen voorbereiding kan verzekeren voor alle beroepen.

Den tweeden vorm, dien van de school in het werkhuis, vindt men weer bij de inrichtingen voor v., gehecht aan industrieele bedrijven, waar de leerjongens uitsluitend werken voor de privaatindustrie. De belanghebbende werkgevers verschaffen zelf de grondstoffen: de leerjongens werken mee aan de industrieele bestellingen en ontvangen een loon. Dit stelsel heeft het voordeel dat het de jongens rechtstreeks opleidt in den geest van het fabrieksmilieu, dat het voor ieder beroep mogelijk is en bovendien geen zware uitgaven vergt. Anderzijds beoogt het hoofdzakelijk het belang van de onderneming en niet dat van den leerjongen. Het voert ook tot een al te sterke specialiseering. Dit stelsel wordt reeds lang toegepast in groote bedrijven in België, vooral in de constructiewerkhuizen. Vgl. → Leerlingstelsel.

Wat het individueele leerlingschap aangaat, vooral interessant voor de kleinbedrijven, heeft de regeering bepaalde aanmoedigende maatregelen getroffen, o.a. het premiestelsel. Als bemiddelaar tusschen ministerie en leerlingen of patroons, treden de zgn. leerlingensecretariaten en het landsfonds op.

Voor het technisch onderwijs in België, zie ook onder → Nijverheidsonderwijs (sub II).