Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Tuchtrecht

betekenis & definitie

of disciplinair strafrecht.

Algemeen.

1° Subjectief is t. de bevoegdheid tot toepassing van tuchtmaatregelen, toekomende aan hem, die met het handhaven van de tucht belast is.

Objectief is t. het geheel van regelen, voorgeschreven om de tucht door middel van tuchtmaatregelen te handhaven.

2° Het verschil tusschen tuchtrecht en strafrecht bestaat principieel daarin, dat het doel van tuchtrecht rechtstreeks in het belang van de betreffende groep en slechts onrechtstreeks in het belang der heele staatsgemeenschap (nl. in zoover de orde in de groep tevens een staatsbelang vormt) is gelegen, strafrecht evenwel rechtstreeks het belang der staatsgemeenschap ten doel heeft.

Minder principieel zijn de volgende verschilpunten:

a) de wetgever bepaalt zich bij t. tot algemeene formules ter aanduiding der tuchtovertredingen, terwijl hij bij strafrecht de strafbare feiten elk afzonderlijk nauwkeurig omschrijft;
b) bij t. is een afzonderlijke tuchtrechter met rechtspraak belast, bij strafrecht is de gewone rechterlijke macht daartoe aangewezen. De grens tusschen t. en strafrecht is in principe niet steeds zeker; voor het geldend recht geeft de wet steeds de beslissing over deze grens. Zie Handelingen Ned. Jur. Ver. 1936, vooral het praeadvies van mr. B. V. A. Röling.
B) Uiteenzetting van het Ned. tuchtrecht.
1° In huisgezin en school. Dat ouders en onderwijzers het recht hebben om tuchtmaatregelen toe te passen, is wel onbetwistbaar. Betwistbaar is slechts, of de onderwijzer het recht heeft te tuchtigen met klappen (➝ Lijfstraffen). De wet regelt deze zaak niet. Zou de onderwijzer het bedoelde recht missen, dan zouden zijn tuchtigende klappen onder art. 300 W. v. S. vallen. Dit artikel stelt strafbaar mishandeling, welke term algemeen wordt vastgelegd als toebrengen van pijn of letsel zonder redelijk doel of zonder redelijk middel tot een redelijk doel. Tuchtiging heeft op zich zelf een redelijk doel. De vraag komt dus daarop neer, of klappen van den onderwijzer redelijke middelen kunnen zijn tot dat doel. M.i. is deze vraag in het algemeen niet ontkennend te beantwoorden.
2° Bij militairen. Zie hiervoor ➝ Krijgstucht, benevens de wet op de krijgstucht van 27 April 1903, in werking getreden 1 Jan. 1923. Zie ook ➝ Tuchtklasse.
3° Bij schepelingen. Zie hiervoor de tuchtwet van 7 Mei 1856, laatstelijk gewijzigd 14 Juni 1930.
4° Bij gevangenen. Zie ➝ Lijfstraffen.
5° Voor de disciplinaire macht van een toeziend lichaam over advocaten, notarissen, scheepskapiteins en -officieren, zie resp. ➝ Advocaat, Notariaat, Scheepvaart (sub Raad van de S.).

Over geneesheeren, tandartsen en vroedvrouwen houden toezicht de medische tuchtcolleges, berustend op de wet van 2 Juli 1928, Stbl. 222, houdende nadere voorschriften t.a.v. de uitoefening der geneeskunst. Over georganiseerden in het boerenbedrijf sinds de crisis, zie Crisisorganisatiebesluit Kon. Besl. 28 Juli 1933, Stbl. 410.

Pompe.

C) Belgisch recht.

Voor de militaire tucht zie ➝ Krijgstucht; Tuchtcompagnie; voor het disciplinair toezicht op advocaten en notarissen, zie ➝ Advocaat; Notariaat.

De tucht inzake koopvaardij en zeevisscherij is geregeld bij de wet van 5 Juni 1928.

D) Kerkelijk recht.

Waar geen delicten in strikten zin begaan zijn, maar ambtsplichten ziin verwaarloosd of, tegen de bestaande verordeningen in, van gegeven macht misbruik is gemaakt, legt de Codex I. C. straffen op, die echter eerst door den bevoegden rechter moeten worden opgelegd, of, zoo door de daad zelf ingeloopen, voor een bepaalden tijd zijn. De eerste maatregel is gewoonlijk een waarschuwing, daarna meestal schorsing voor geestelijken, religieuzen, bisschoppen; leeken komen zelden voor zulke tuchtstraffen in aanmerking. Voorbeelden: C.I.C. can. 2373, 2378, 2379, 2383, 2384, 2389, 2391 § 2, 2398, 2399, 2412, 2414. Drehmanns.