Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Symbolisme

betekenis & definitie

1° Als onderdeel der kunstgesch. verstaan we onder s. de leer van de symbolen. Wil het ➝ symbool of zinnebeeld verduidelijken, dan dient men het in zijn natuurlijke of overeengekomen beteekenis te kennen. Het specifiek Christelijke s. ontleent zijn symbolen hetzij aan de H. Schrift, hetzij aan de traditie.

Zie ➝ Diersymboliek; Getallensymboliek; Catacomben (sub Kunst der cat., kol. 121-123). Zie ook ➝ Symbool (sub Symboliek).Lit.: Nieuwbarn, Het Roomsche kerkgebouw. Leer der alg. symboliek en ikonografie onzer katk. kerken; Bruno v. Havere, Het zinnebeeld in de kunst (2 dln. 1935).

2° (Liturgisch) De geheele liturgie bestaat hoofdzakelijk uit teekens; is vandaar overwegend symbolisch. Men onderscheidt de officieele en niet-officieele liturgische symboliek, naar gelang de zinnebeeldige beteekenis der dingen door de Kerk in haar gebeden al dan niet erkend wordt. Bij de officieele heeft men wederom twee soorten. De eerste heet de voor de hand liggende symboliek, zooals die van water, vuur, zout, enz. Vervolgens de om een of andere reden in de dingen ingelegde symboliek, bijv. in de Miskleeren, Paaschkaars, enz. Naast de officieele bestaat sinds de 9e e. een niet-officieele symboliek. Deze is niet altijd dezelfde als die der Kerk, ook gaat zij veel verder. De grondleggers dezer wetenschap zijn ➝ Hrabanus Maurus en ➝ Amalarius. De voornaamste hunner is Durandus (✝ 1296), wiens Rationale divinorum officiorum alles omvat, wat daarop betrekking heeft, zoowel officieel als niet-officieel symbolisme. Met den bloei der liturgische beweging herleeft tegenwoordig (ook in de kunst) het symbolisme der liturgie, doch nauwer aansluitend aan den eeredienst dan vroeger en gezuiverd van alle middeleeuwsche spitsvondigheden.

De strekking der liturgische symboliek is deels dogmatisch, deels moraliseerend.

Lit.: J. Sauer, Symbolik des Kirchengebäudes und seiner Ausstattung; Dictionn. illustré du symbolisme (1937).

Verwilst.

3° In de letterkunde ontstaat het symbolisme ca. 1886 in Frankrijk, als reactie tegen de ➝ Parnassiens en het ➝ Naturalisme; het wil door symbolen de innerlijke dingen uitdrukking geven. Mallarmé, Verlaine, Verhaeren, Boutens, Dehmel zijn voorname vertegenwoordigers dezer richting.

Lit.: J. Charpentier, Le 8. (1927).

4° In het recht is symbolisme het streven om zin of strekking van een bepaald gebeuren in het rechtsleven in een zinnebeeld vast te leggen. Men treft dit s. allerwege aan in de oudste rechts- en beschavingsgeschiedenis der volken. Het s. loopt parallel met het ➝ formalisme, inzooverre daarin de drang tot uiting komt om een plastischen, tastbaren vorm te geven aan rechtshandelingen of aan rechtsgedachten. Als symbolen komen in het oude recht voor: de hand (manus, de macht, die iemand over anderen uitoefent), het hoofd (caput, ter aanduiding van iemands geheele rechtspersoonlijkheid), de sleutel (de macht over een gebouw of over hetgeen zich daarin bevindt), de staf (➝ vindicta, als symbool van vrijheid, ➝ manumissio), de graszode (de macht over het stuk grond, waarvan de zode afkomstig is).

Lit.: C. Borchling, Rechtssymbolik im germanischen u. röm. Recht (1926). Hermesdorf.