Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Staten-Generaal

betekenis & definitie

A) Vóór den opstand tegen Spanje. Het college der S. G. van vóór den opstand tegen Spanje was een bijeenkomst van de Staten der afzonderlijke gewesten, die den landsheer het onderhandelen met iedere provincie gemakkelijker moest maken. Zij verschijnen, door den vorst geheel uit eigen wil ontboden, om in gewichtige aangelegenheden, die de provinciën gezamenlijk aangaan, te worden geraadpleegd, bijv. over de generale beden, die sinds 1462 bestonden, over plakkaten en ordonnantiën of om plechtige regeeringshandeliigen bij te wonen.

De Staten hadden niet het recht uit eigen beweging bijeen te komen en bezaten geen wetgevende macht. ➝ Standencolleges.J. D. M. Cornelissen.
B) Na den opstand.
1° In de Noordelijke Nederlanden. Voor plaats en beteekenis der S. G. in de organisatie der Republiek, zie ➝ Republiek der VII Vereen. Provinciën.
2° In de Zuidelijke Nederlanden. De Unie van Atrecht herstelde weliswaar de zich aansluitende gewesten in haar oude rechten, maar onder de Spaansche overheersching is het verdrag in dit punt een doode letter gebleven. De laatste vergaderingen der S. G. hadden plaats in 1600 en 1632-’34. De gewestelijke Staten bleven toch nog wel eenigszins in contact met de regeering te Brussel door het onderhouden van permanente deputaties. Onder het Oostenrijksche bewind (na 1713) werd aan de gewestelijke Staten ook de politieke macht ontnomen. Toen in 1725 nog eenmaal de S. G. werden bijeengeroepen, was dit slechts om zwijgend de afkondiging der fragmatieke Sanctie te aanhooren.

De Brabantsche revolutie van 1789 herstelde de souvereiniteit der gewestelijke Staten. Vanzelf traden nu de S. G. weder op en bleven nog een zelfstandig bestaan voeren naast het op 11 Jan. 1790 ingestelde Souverein Congres der Vereenigde Belgische Staten. Congres en S. G. bestonden uit dezelfde leden en de stemmen werden er op gelijke wijze geteld, zoodat het onderscheid tusschen beide moeilijk vast te stellen viel. Het voornaamste onderscheid bestond wel hierin, dat de leden van het Congres, in tegenstelling met die van de S.

G., stemden zonder lastgeving van of ruggespraak met de gewestelijke Staten. Na een bestaan van ruim een jaar viel de jonge republiek. Het verdrag van Den Haag (10 Dec. 1790) herstelde het huis Habsburg en tevens de gewestelijke privileges. Voortaan zouden de S. G. in alle voorname aangelegenheden gehoord moeten worden. Maar voor men het eens werd over de uitvoering der verdragsbepalingen waren de Zuidelijke Nederlanden reeds door de Fransche revolutielegers ingenomen (slag bij Jemappes, 6 Nov. 1792).

Lit.: Edm. Poullet, Hist. politique nat. des anciens Pays-Bas (2 dln. 21882-’92). Boeren.

C) Sedert 1815 bestaan de S. G. in Ned. uit twee kamers: de ➝ Eerste Kamer en de ➝ Tweede Kamer. Zij oefenen met den koning een wetgevende macht uit en hebben sedert de aanvaarding van het ➝ parlementaire stelsel de controle op de bestuursdaden van de Regeering. Krachtens de grondwet van 1815 werden de leden der Tweede Kamer gekozen door de Prov. Staten, die op hun beurt gekozen werden door de drie standen: edelen, platteland en steden. Slechts een klein percentage van de bevolking had aldus het recht om aan de verkiezingen deel te nemen. De leden der Eerste Kamer werden door den koning benoemd uit de aanzienlijksten in den lande. Bij de grondwetsherziening van 1848 werden voor de Tweede Kamer directe verkiezingen ingevoerd. Het land werd daartoe verdeeld in districten, die ieder één lid kozen. Om kiezer te kunnen zijn, moest men aangeslagen zijn in de directe belastingen voor een som variëerende van 20 tot 160 gld., al naar de gemeente. De arbeidende klasse was derhalve nog van het kiesrecht uitgesloten. De Eerste Kamer werd nu door de Prov. Staten gekozen uit de hoogst aangeslagenen. Krachtens de grondwetsherziening van 1887 werd het kiezerscorps voor de Tweede Kamer uitgebreid met degenen, die een zekeren graad van geestelijke ontwikkeling hadden verworven, onafhankelijk van hun maatschappelijken welstand (zgn. examenkiezers). De eischen van welstand, aan de overige kiezers gesteld, werden eenigermate verzwakt, doch de arbeidende klasse was practisch nog uitgesloten. In de Eerste Kamer konden thans ook gekozen worden personen, die een hooge openbare betrekking hadden bekleed. In 1917 is voor de Tweede Kamer het algemeen kiesrecht ingevoerd, dat in 1919 ook toegekend werd aan de vrouwen. Eischen van welstand of geestelijke ontwikkeling kunnen voor de uitoefening van het kiesrecht niet meer worden gesteld. De verkiezing geschiedt voorts op den grondslag der evenredige vertegenwoordiging. De Eerste Kamer wordt nog steeds gekozen door de Prov. Staten, die zelf echter krachtens alg. kiesrecht op den grondslag der evenredige vertegenwoordiging gekozen worden.

De functie van de Eerste Kamer t.o.v. de Tweede Kamer komt in de practijk neer op de uitoefening van een in min of meer conservatieve richting werkende controle.

Voor sommige aangelegenheden komen beide Kamers in vereenigde vergadering bijeen, o.a. voor de opening der gewone zitting op den derden Dinsdag in September.

Struycken.