Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Specerijen

betekenis & definitie

zijn deelen van planten, die om hun geur en smaak gebruikt worden om spijzen te kruiden. Door hun physiologische werking hebben zij invloed op de spijsvertering, de afscheiding van het speeksel, het maagsap, enz.

Het gebruik als reukmiddel stamt reeds uit de oudste tijden en vele producten, uit s. bereid, vinden ook nu nog toepassing in de parfumerie en zeepfabricage (bijv. kruidnagelolie). Ook als geneesmiddel worden de s. aangewend.

De meeste s. zijn afkomstig van tropische planten (zie onder, sub Cultuur). Het kunnen zeer verschillende deelen van de betreffende plant zijn; zoo is kaneel de bast, muskaat en peper de vrucht, kruidnagel de bloemknop, enz.

De s. danken hun geur en smaak aan een aetherische olie. Vele specifieke bestanddeelen ervan kunnen kunstmatig worden bereid.

Echter zijn de natuurlijke s. veelal te prefereeren, daar zij door bijmengselen, zooals harsachtige stoffen en vetten, geuriger zijn. Bosch.Cultuur

S. zijn reeds sedert de grijze Oudheid bekend. Tijdens de Kruistochten drong het gebruik in Europa door. Na de ontdekking van den zeeweg naar Indië werd Lissabon de centrale stapelplaats. Toen de Portug. markt voor de Hollanders gesloten werd, zochten deze zelf den weg naar Ned.-Indië, namen de Molukken of Specerij-eilanden in bezit en trachtten door allerlei middelen het monopolie van den s.-handel te bemachtigen en te behouden (verbodsbepalingen betreffende de teelt, verbranding van voorraden om prijzen hoog te houden en de beruchte → hongitochten). In milden vorm bleef dat stelsel tot in de zestiger jaren der 19e eeuw gehandhaafd. De cultuur is vnl. in handen van Inlanders en Chineezen, zoowel in Ned.-Indië als in de Straits. De prijzen der s. zijn geleidelijk gedaald en de beteekenis van den wereldhandel is sterk afgenomen. De meeste s. zijn van tropisch en oorsprong. Hoofdgebieden zijn Z.O. Azië en de Indische Archipel. Belangrijkste s.: peper (Straits, Ned.-Indië), nootmuskaat en foelie (Ned.Indië), kruidnagelen (Zanzibar, Madagaskar), kaneel en cassia (Ceylon, China, Indo-China), vanille (vroeger vooral Centraal-Amerika, Tahiti en Réunion, thans levert Madagaskar het hoofdaandeel), gember (Indië, Zuid-China, Japan, Jamaica). Andere s. komen van de warm-gematigde streken, zooals saffraan van de gebieden om de Middellandsche Zee. In de gematigde streken groeien: anijs, karwij, komijn, venkel en koriander (schermdragende gewassen), mosterdzaad en mierikwortel (kruisbloemigen). Paprika wordt in Hongarije en Spanje geteeld. Truffels worden ook wel tot de s. gerekend.

De grootste markt voor s. is Londen. Voor nootmuskaat en foelie is Amsterdam de belangrijkste markt. Ook peper, kruidnagelen en kaneel worden er verhandeld, maar die markt heeft tegenover Londen aan beteekenis ingeboet. Zie verder onder de afzonderlijke trefwoorden.

Lit.: H. Fortuin, De Amsterdamsche Goederenmarkt (II 1935); Wigman, S. (in : van Gorkom's OostInd. Cultures, II); Grafes Handb. der organischen Warenkunde (IV, 1, sub : Narkotische Genussmittel, Drogen, Gewürze, Harze ; 1930); v. Oss, Warenkennis en Technologie (TI 1937); Redgrove, Spices and Condiments (1933) ; D. A. Zoethout, De Plant in Nijverheid en Handel (1913).

Zie voor statistisch materiaal : Landbouwexportgewassen van Ned.-Indië (jaarboek). Snel.