Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Smaak

betekenis & definitie

1° Smaakzintuig,eender lagere zintuigen, waarmede bij de smaakwaarneming de smaakprikkels worden opgenomen. Wanneer onder smaak verstaan wordt het vermogen om de verschillende voedingsstoffen te onderscheiden, dan bezitten reeds de lagere ongewervelde dieren hiervoor een zintuig in den vorm meestal van verspreide cellen, smaakcellen, welke de smaakprikkels opnemen.

Bij de gewervelde dieren liggen de smaakcellen tot groepen in smaakknoppen of smaakbekers vereenigd. Dit zijn bekervormige organen, waarbinnen centraal de smaakcellen gerangschikt staan.

De smaakcellen bezitten een langgerekten vorm, treden aan het benedeneinde in verbinding met de fijne vertakkingen der smaakzenuwen en dragen aan het vrije boveneinde zeer fijne draadvormige aanhangels. Van elkander worden de smaakcellen gescheiden door steun- of dekcellen, welke hen omgeven.

Bij de lagere gewervelde dieren zooals visschen kunnen de smaakknoppen over de geheele huid verspreid, bij amphibieën in neus en mondholte voorkomen, terwijl zij bij de hoogere gewervelde dieren uitsluitend beperkt blijven tot de mondholte en wel vnl. tot de tong. De smaakknoppen liggen bij de laatste ook niet verspreid, maar staan op smaakpapillen vereenigd.

Naar den vorm, welken deze papillen hebben, kunnen onderscheiden worden: 1° omwalde papillen (papillae vallatae), welke in wisselend aantal (bij den mensch 7-11) achter op de tong liggen in een V-vormige rij. Zij bestaan uit een papil, omgeven door een walvormige verdikking, waartusschen zich een diepe gleuf bevindt.

In den rand der papil liggen de smaakknoppen ingezonken en wel zoo dat de vrije uitloopers der smaakcellen in de gleuf uitkomen. Op den bodem der gleuf monden slijmklieren uit, waarvan het afgescheiden secreet de gleuf telkens uitspoelt om ze voor nieuwe smaakstoffen weer toegankelijk te maken. 2° Paddenstoelvormige papillen (papillae fungiformes), knotsvormige organen, waarvan het verdikte boveneinde de ingezonken smaakknoppen bezit.

Men vindt deze papillen vnl. langs de randen der tong, zij stijgen aan het achtereinde schuin op naar den tongrug, zoodat zij het voorste gedeelte van den tongrug vrijlaten.

Hier bezit de tong dan ook zeer weinig smaakorganen. 3° Bladvormige papillen (papillae foliatae), komen bij sommige zoogdieren, o.a. bij de knaagdieren, aan weerszijden op het achtereinde van de tong voor en bestaan uit sierlijk gerangschikte blaadjes.

De over de geheele tong voorkomende draadvormige papillen (papillae filiformes) bezitten geen smaakfunctie. Behalve de tong bezitten ook het gehemelte en de huig smaakknoppen, de overige aan de mondholte grenzende deelen zooals wangen en lippen niet.

Alléén stoffen in opgelosten toestand kunnen gesmaakt worden. De verschillende smaakprikkels worden niet overal evengoed waargenomen.

Zoo is de punt der tong meer gevoelig voor zoete, de tongwortel voor bittere, de randen der tong voor zure smaakprikkels. Het is nog niet bekend, welke eigenschappen der stoffen de smaakprikkels vormen.

Voor zure stoffen schijnen het de vrije waterstofionen te zijn. Ook brengen stoffen van zeer verschillenden aard dezelfde smaakwaarneming teweeg.

Zoo smaken alle suikersoorten zoet maar ook glycerine en chloroformdamp. Dat smaak bij de waardeering der voedingsstoffen een ondergeschikte rol speelt, blijkt wel uit het feit, wat wanneer het reukvermogen door ontsteking van het reukslijmvlies is opgeheven, men weinig of niets meer smaakt.

Tijdens het eten dringen aromatische stoffen tot de neusholte door en prikkelen de reukcellen.L. Willems.
2° Smaak in de aesthetica is het vermogen en de act aesthetisch aan te voelen en te beoordeelen. De goede s., deels aangeboren, deels door cultuur ontwikkeld, velt met aanspraak op algemeene geldigheid, gegronde oordeelen over de aesthetische en artistieke (→ Kunst) waarde van de kunstwerken. Volgens den inhoud is de s. grootendeels individueel en sociaal veranderlijk, volgens den vorm normaalmenschelijk, ofschoon er smaakloozen en aesthetisch ongevoeligen bestaan.

De Bruyne.

Over den s. valt niet te redetwisten, → De gustibus (et coloribus) non est disputandum.