Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Spaansch

betekenis & definitie

Romaansche taal, wier gebied slechts ten deele met Spanje samenvalt. Hoofddialecten: Aragonsch, Asturisch, Leonesisch, Andalusisch en Castiliaansch.

Het Catalaansch behoort bij het Provençaalsch, het Galicisch bij het Portugeesch. In het N.W. is het Baskisch zelfs niet-Indo-Germaansch.

In het Spaansch zitten naast de vulgair-Latijnsche, Iberische, Germaansche, Arabische e.a. elementen. De oudste sporen van het S. zijn bij Isidorus.

Daarna heeft men stukken uit het midden van de 12e eeuw.De schrijftaal heeft zich uit het Castiliaansch ontwikkeld. Sinds de 16e eeuw is het Spaansch ook de taal geworden van geheel Zuid-Amerika (uitgezonderd Brazilië en de drie Guyana’s), van Middel-Amerika en Mexico. Hier en daar bestaan trouwens nog de inlandsche talen, maar die zijn nergens officieel en overal natuurlijk in verval.

Lit.: Gramática de la Lengua Castellana por la Real Academia Espanola; Van Haaff, Kleine Spaansche Spraakkunst (21923, zeer goed leerboek) ; A. Griera, Atlas lingüistic de Catalunya (1923). Vgl. Romaansche talen. Weijnen.