Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Sint-Niklaas

betekenis & definitie

Stad in het N. der prov. O.

Vlaanderen, hoofdstad van Waasland. Opp. 2766 ha; ruim 42000 inw. (meest Kath.).

Arrondissementshoofdplaats. Heeft een der grootste marktpleinen van Europa (ruim 3 ha).

St. Niklaas-kerk uit de 15e e., herbouwd in de 17e e. met Barokke altaren.

Neo-Gotisch stadhuis (1874) met belfort en beiaard. Klein-seminarie van het bisdom Gent, met oude kerk der pp.

Recollecten (1692), voor Oudere Humaniora. Museum van Schoone Kunsten; Museum van Oudheidkunde en Folklore.

Normaalscholen voor jongens en meisjes.

Middelbare scholen: St.

Jozefgesticht, Broeders Hiëronymieten. Rijksmiddelbare jongens- en meisjesschool.

Vakschool. Academie van Schoone Kunsten en nijverheidsschool.In deze nijverheidsstad behoort ¾ der bevolking tot den arbeidersstand. De voornaamste nijverheid is de textielindustrie. De tapijt-, meubelstof- en jacquardweverijen hebben verschillende groote moderningerichte bedrijven, met ongeveer 3 500 arbeiders. Breinijverheid met meer dan 3000 werklieden. Voorts steen-, cement- en asbestfabriek met 400 arbeiders.

Lauwerijs.

Geschiedenis.

S. behoorde voor 1217 tot de parochie van Waasmunster, agglomeratie bij een t. Niklaaskapel voor de reizigers op de Rijselsche baan, tusschen Gent en Antwerpen (St. Niklaas, patroon der reizigers). Tot aan de Fransche omwenteling hoorde de plaats toe aan den graaf van Vlaanderen, en was zij gedeeltelijk onder de Keure van Waas, ged. onder de Beversche. Ontwikkelde zich tot een stad, naar de moderne beteekenis, dank zij de econ. bedrijvigheid in de 19e eeuw.

Prims.